Nederlands rechtsgeleerde en oudheidkundige (Leiden 17 Oct. 1626 - 13 Jan. 1682), vestigde zich te Leiden als advocaat en was achtereenvolgens lid van de Raad van Veertien te Leiden, secretaris van Soeterwoude er sinds 1681 substituut-griffier van de Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland. In de Hollandse rechtspractijk hebben zijn Het Roomsch-Hollandsch regt en Censura forensis theoretica et practica een niet onbelangrijke invloed uitgeoefend.
Eerstgenoemd werk geniet nu nog gezag in Zuid-Afrika.Bibl.: Een zeer geprezen uitgave van het Corpus Juris Civilis cum notis (1663); Observationes in Witsenii tractatum de Avaria (1651); Libellus de origine, progressu, usu atque auctoritate Juris Civilis (1672); Redeneringh over den oorspronck, regt ende onderscheydt der edelen ende welgeborenen in Hollandt (1659) ; Censura forensis theoretica et practica (1678) (nog altijd van belang voor de kennis van de i7de-eeuwse rechtspractijk); Nederl. Practijk ende Oeffening der Notarissen (1666, vaak herdrukt); Costumen, Keuren ende ordonnantiën v. h. baljuwschap ende lande van Rijnland (1667); Handvesten ende Privilegiën van den lande van Rijnland (1667); Manier van Procederen in civile en criminele saaken (1666, 6de dr. 1739); Proces crimineel (1677); Notarius Publicus (1656); Paratitla juris novissimi (1652); belangrijkste werk: Het Roomsch-Hollandsch regt (1656 en later; laatste en beste uitgave is die van C. W. Decker, 2 dln, 1780); Korte besgryving van het Lugdunum Ba avorum, nu Leyden (1672), Groot Placaatboek van de Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden enz. (loopende van 1664 tot 1682, voorafgegaan door dat van Cau, vervolgd door Scheltus tot 1740); Batavia illustrata ofte Verhandeling v. d. oorspronck, zeden, staat en godsd. van de Oude Batavieren (1685).
Lit.: A. Pitlo, De 17de- en 18de-eeuwsche Notarisboeken (1948) blz. 62-72.