was oudtijds in de Nederlanden de gebruikelijke benaming voor het gewoonterecht (z coutumes). Van de vroegere volksrechten onderscheidden zij zich door hun territoriale werking.
In het Oudnederlandse recht placht men tegenover elkaar te stellen: costumen (gewoonterecht) en statuten (wettenrecht; o.a. landrechten). In de 13de eeuw is men in Nederland begonnen met de op-schrift-stelling van gewoonterecht. Aanvankelijk ging zij uit van particulieren en van plaatselijke overheden. Maar in 1531 gelastte Karel V de optekening van alle costumen welk bevel in 1540 herhaald is.
In de noordelijke Nederlanden is het bevel slecht nageleefd. Eerst nadat Alva in 1569 opnieuw de optekening en inzending van de costumen gelast had, is daaraan op ruime schaal voldaan. Alleen in de Zuidelijke Nederlanden heeft het codificatiestreven volledig zijn beslag gekregen, doch eerst in het begin van de 17de eeuw, ten tijde van de aartshertogen, door de zgn. homologatie (bekrachtiging) der costumen.Lit.: H. de Groot, Inleid. t. d. Holl. Rechtsgel. I, 2, § 21.