(Tataars: Ak-Metsjet, d.i. witte moskee), hoofdstad van federale Sovjet-republiek (oblast) Krim, in het dal van de Salgyr aan de noordvoet van het Jaïla-gebergte en aan de spoorweg Koersk - Charkow - Sebastopol.
De stad telt (1939) ca 143.000 inw., waarvan ca 25 pct Joden en 10 pct Tataren en is verdeeld in een Tataarse oude stad en een Russische nieuwe stad. Er zijn een universiteit (gesticht 1919) en talrijke kerken (Gr.-Orthod., R.K., Armenisch-Kath., synagogen en moskeeën), een landbouwinstituut en musea. Simferopol is de zetel van de Gr.-Orthod. bisschop. Rondom de stad veel tuin- en ooftbouw, daardoor enige conservenindustrie; verder enige textielindustrie, kaarsen-, zeep- en tabaksfabricage. Ca 100 n. Chr. was Simferopol een kleine Scytische stad, in de 16de eeuw bewoond door Tataren: in 1736 door de Russen vernield, in Wereldoorlog II van Nov. 1941 tot Apr. 1944 door de Duitsers bezet.