Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SILEZIË

betekenis & definitie

is een landschap, waarvan vóór Wereldoorlog I het grootste deel een Pruisische prov., een klein deel een Oostenrijks kroonland vormde. Tussen de Wereldoorlogen was het verdeeld tussen Pruisen (nog steeds het grootste deel), Polen en Tsjechoslowakije.

Sedert 1945 is heel Silezië, met uitzondering van het Tsjechoslowaakse deel, Pools.De Z.W. grens van het uit twee delen, Opper- en Neder-Silezië, bestaande landschap wordt gevormd door de Sudeten. Ten N. hiervan stroomt de Oder door een zachtgolvend landschap, de Silezische bocht, ten N. waarvan het Katzen-Gebirge de waterscheiding vormt tussen de Weide en Bartsch. Ten Z.W. van Breslau ligt een tertiair vulkaanlandschap en een uit gneis, graniet en kwartsiet-lei bestaand heuvellandschap, de Strehlener Berge. In de grotendeels diluviale bodem komen hier en daar meren voor. In het Z.O. deel van Opper-Silezië ligt het plateau van Tornowitz, waar de palaeozoïsche ondergrond uit steenkoolhoudende lagen bestaat, die in het N. door mesozïosche en in het Z. door tertiaire lagen bedekt zijn.

Het gehele gebied heeft een grotendeels diluviale vruchtbare bodem en behoort tot het stroomgebied van de Odra (Oder). Het klimaat heeft een continentaal karakter; de neerslag bedraagt ca 560 mm per jaar. De eertijds Duitse bevolking is na 1945 vrijwel geheel uit het gebied verdreven; hun plaats werd ingenomen door Polen. Hetzelfde geschiedde met het Tsjechische deel, waar de bevolking thans grotendeels Tsjechisch is. Landbouw is het hoofdbestaansmiddel (rogge, tarwe, haver, suikerbieten, aardappelen). Runder- en varkensteelt (Neder-Silezië) aangevuld met pluimveeteelt (Opper-Silezië) wordt in aanzienlijke mate bedreven.

De bodemschatten van Opper-Silezië bestaan uit grote hoeveelheden steenkool (Gliwice, Zabrze, Katowice, Bytom, Bedzin, Sosnowice), ijzer (Tarnowskie), zink en lood (Bedzin, Bytom), en wat aardolie. Op basis hiervan is hier een omvangrijke nijverheid ontstaan, die metaalindustrie, chemische industrie, textiel-, glas-, porselein en cement-fabricage omvat, te zamen met een belangrijke industrieproductie (electriciteit). De belangrijkste plaatsen zijn Wroclaw (Breslau), Legnica (Liegnitz), Zabrze (Hindenburg), Gliwice (Gleiwitz), Opole (Oppeln).

Geschiedenis.

Sinds de Volksverhuizing door Slavische stammen bevolkt is Silezië, althans gedeeltelijk (Opper-Silezië), in de 10de eeuw door vorst Boleslav I van Bohemen onderworpen, maar diens opvolger Boleslav II verloor het gebied aan Boleslaw Chrobry van Polen in 999. Het bisdom Breslau, in de 10de eeuw gesticht, kwam toen onder het Poolse aartsbisdom Gnesen. Toen na de dood van Boleslaw III (1139) Polen onder diens vier zonen verdeeld werd, kwam Silezië met Kraków aan de oudste, Wladislaw II, die echter reeds in 1146 door zijn broeder Boleslaw IV werd onttroond. Wladislaw wendde zich toen tot de Duitse keizer, maar pas in 1163 gelukte het aan Frederik Barbarossa om de zonen van Wladislaw als Duits leenman in Silezië te herstellen en wel Boleslaw I in Neder-Silezië en Mieszko in Opper-Silezië. Boleslaw I en zijn opvolgers in Neder-Silezië hebben de Duitse kolonisatie sterk bevorderd, zodat het land op den duur geheel Duits werd; in Opper-Silezië bleef de verduitsing hoofdzakelijk beperkt tot de steden.

Van de opvolgers van Boleslaw I is vooral Hendrik II bekend geworden wegens zijn dappere tegenstand tegen de Tataren in de slag bij Liegnitz (1241), waar hij sneuvelde. De beide hertogdommen splitsten zich in de loop van de tijd in een groot aantal (18) kleinere hertogdommen, die in de 14de eeuw (1324-1342) door koning Jan van Bohemen onderworpen werden, hetgeen koning Kazimir de Grote in 1343 bij het verdrag van Kalisz erkende. Sindsdien behoorde Silezië aan de Boheemse kroon en naarmate de eigen vorstenhuizen uit het huis der Piasten in de verschillende Silezische hertogdommen uitstierven, werd Silezië rechtstreeks bezit van deze kroon.

Met de landen van de Boheemse kroon kwam Silezië in 1526 aan het huis Habsburg. Toch drong de Hervorming er krachtig door en in 1619 bij het begin van de Dertigjarige Oorlog koos Silezië dan ook de kant van het opgestane Bohemen. Na de slag op de Witte Berg (1620) moest het zich natuurlijk weer onderwerpen, maar het had nog herhaaldelijk van de Dertigjarige Oorlog te lijden en na de vrede van 1648 behielden de Protestanten slechts geringe rechten en werden zij onderdrukt. Karel XII van Zweden, die gedurende de Noordse oorlog enige tijd in Saksen vertoefde, en in wie de Silezische Protestanten een soort Gustaaf Adolf zagen, wist bij verdrag van keizer Jozef I, die zijn vriendschap zocht, meer geloofsvrijheid voor hen te verkrijgen (1707).

Toen Frederik II van Pruisen in 1740 aan de regering kwam, maakte hij op zwakke gronden aanspraak op Silezië en in twee Silezische oorlogen (1740-1742 en 1744-1745) wist hij Maria Theresia tot afstand van het grootste deel van het gebied te dwingen (Vrede van Dresden 1745). In de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) kon hij het behouden. Sindsdien was Silezië dus verdeeld in Pruisisch en in Oostenrijks Silezië, het laatste een klein gebied (met Troppau, Jägerndorf en Teschen). Pruisisch Silezië ontwikkelde zich vooral in de 19de eeuw tot een belangrijk industriegebied (vooral kolen- en ijzerindustrie in Opper-Silezië).

PROF. DR TH. J. G. LOCHER

Lit.: Grünhagen, Gesch. Schlesiens, 2 dln (1884-1886); Idem, Schlesien unter Friedrich dem Grossen, 2 dln (1890-1892); Morgenbesser, Gesch. v. Schlesien (1908); Knötel, Gesch. v. Ober-Schlesien (1906).

Na afloop van Wereldoorlog I werd bij de Vrede van Versailles bepaald dat het N.W. deel van Silezië Duits zou blijven, over het Z.O. deel (Oppersilezië) zou een plebisciet beslissen. Het Duits gebleven deel werd 1919 verdeeld in de provincies Opper- en Nedersilezië. Een gedeelte van Zuid-Silezië werd bij het verdrag van St-Germain (1919) aan Tsjechoslowakije toegewezen, nl. het vroegere Oostenrijkse kroonland Silezië en het vroeger Pruisische „Hultschiner Ländchen”. De stad Teschen werd Tsjechisch (in 1927 bij de provincie Moravië gevoegd), een deel van de omgeving Pools.

Het betwiste Oppersilezië stond tot het plebisciet (20 Mrt 1921) onder bestuur van een intergeallieerde commissie. Intussen voerde zowel de Duitse als de Poolse partij in het gebied heftige campagnes, de laatste (onder aanvoering van Korfanty) ook met gebruikmaking van terreur. De uitslag van het plebisciet was: 717.222 stemmen voor aansluiting bij Duitsland, 483.514 bij Polen. Er ontstond onenigheid over de verdeling van het gebied. Korfanty bezette Mei 1921 heel Oppersilezië, de Duitse generaal Hofer stelde zich daartegen te weer. Beide partijen kregen versterkingen uit het moederland.

Een speciale commissie van de Volkenbond besloot 20 Oct. 1921 het grootste gedeelte van Oppersilezië (met ca 75 pct van de materiële rijkdom van het gebied) aan Polen toe te wijzen. Een Duits-Poolse conferentie, Nov. 1921 te Genève geopend, leidde tot een gedetailleerde overeenkomst (15 Mei 1922), waarbij o.a. de rechten der minderheden zowel in het Duitse als in het Poolse Silezië werden gewaarborgd. Niettemin kwam het in de volgende twintig jaar herhaaldelijk tot achteruitzetting en zelfs terrorisering der minderheid. Pools Silezië (Slask) werd een provincie van Polen (wojewodschap) met 1,12 millioen inwoners (1919).

Volgens de beslissingen van de conferentie te München (Oct. 1938) ging het grootste deel van Tsjechisch Silezië in Duitse handen over; een klein deel (Teschen en omgeving) werd 1 Nov. Pools. Bij de Duitse inval in Polen in Sept. 1939 werd ook het Poolse Oppersilezië Duits. De in 1918 opgeheven onderscheiding tussen de provincies Opper- en Nedersilezië werd 12 Dec. 1940 heringevoerd.

Het gehele Silezische gebied had bijzonder zwaar van de oorlog te lijden, fabrieken en mijnen werden voor het grootste gedeelte door bombardementen en beschietingen (met name tijdens de terugtocht der Duitsers in het begin van 1945) verwoest of zwaar beschadigd. Volgens de overeenkomst van Potsdam werd de voorlopige Duits-Poolse grens vastgesteld langs de rivieren Oder en Neisse (Nysa), zodat ook het gehele vroegere Duitse Silezië Pools werd (uitgezonderd een kleine strook langs de linkeroever van de Neisse, die bij het Land Saksen werd gevoegd). Tsjechoslowakije herkreeg het gebied van vóór 1938 met Teschen. De Duitse bevolking van Silezië was reeds gedurende de oorlogshandelingen grotendeels naar het W. gevlucht, het overgebleven gedeelte werd in 1945-1946 bijna volledig uit Silezië verwijderd. Het land werd bevolkt door Polen uit Centraal-Polen (waar een agrarische overbevolking heerste), het oostelijke deel van Polen dat door de Sovjet-Unie was geannexeerd en geremigreerde Polen uit de mijngebieden van Frankrijk enz. Zo kreeg Silezië, thans verdeeld in de wojewodschappen Wroclaw (Neder-) en Katowice (Oppersilezië) een geheel nieuwe Poolse bevolking (naast de reeds van oudsher in dit gebied woonachtige Polen), die in enkele jaren tijds de bevolking van vóór 1939 in omvang nabijkwam.

< >