Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SIKKIM

betekenis & definitie

(Sanskr.: nieuw huis, Tibetaans: Dendsjong = rijstland), staat binnen de republiek India, ingesloten door Nepal, Tibet, Boetan en West-Bengalen (Dardsiling), met een oppervlakte van ca 7100 km2 en (1951) 135.700 inw., waarvan 2/3 Hindoes en 1/3 Boeddhisten, hoewel Boeddhisme de staatsgodsdienst is. De hoofdstad is Gangtak.

Het land ligt geheel tegen de zuidelijke helling van de Himalaja, de Kantsjindsjanga (8588 m) ligt op de westgrens. Het klimaat is warm en vochtig. Het land is zeer bosrijk en heeft een tropische plantengroei (palmen, bananen). De bevolking bestaat uit Nepalezen, Boths en Leptsja’s, grotendeels analphabeet en sterk onder de invloed van de Boeddhistische lamapriesters. Tarwe, boekweit en gerst worden in de hogere delen van het land verbouwd en maïs, rijst, oliezaden, thee, cardamoon, thee en katoen in de lagere. De belangrijkste handelsweg tussen India en Tibet loopt door Z.O.-Sikkim. De regerende dynastie dateert van het midden der 17de eeuw; de betrekkingen met Groot-Brittannië begonnen 1816; in 1890 werd Sikkim een Brits protectoraat, in 1947 een staat van India onder Brits oppertoezicht en in 1950 een protectoraat van India, dat verantwoordelijk blijft voor verdediging, buitenlandse betrekkingen en verkeer.Lit.: J. C. White, S. and Bhutam (1909); Lord Ronaldshay, Land of the Thunderbolt (1928); G. Gover, Himalayan Village, an Account of the Lepchas of S. (1908).

< >