zijn die grassen (Gramineeën), die als sierplant in tuin of kamer en voor droge of makart-bouquetten gekweekt worden.
Tuinsierplanten zijn o.a.: een paar rassen van de Maïs-, een paar over blijvende soorten van het geslacht Miscanthus Anders., nl. M. sinensis Anders, (syn. Eulalia japonica Trin.), een meterhoog gras uit Japan met een later uitgespreide pluim met paren van aartjes, waarvan 1 gesteeld en 1 zittend, en fraaie variëteiten als de var. zebrinus, met dwars geel gestreepte, en de var. vittatus, met in de lengte wit of geel gestreepte bladen, en de veel hogere, maar laat of niet in bloei komende M. sacchariflorus Hack. uit Oost-Azië; Arundo donax L., het zgn. Pijlriet, een tot 4 m hoog overblijvend mediterraan gras met blauw-groene of bonte bladen en tot 80 cm lange pluimen met 3-bloemige aartjes, voor koude gevoelig en ook moeilijk in bloei te krijgen; Cortaderia selloana A. et Gr. (syn. Gynereum argenteum Nees), het tot 2 m hoge, 2-huizige, met zilverwitte pluimen van 4-6-bloemige aartjes bloeiende Pampasgras (cortadéra) van Zuid-Brazilië en Argentinië, waar men er papier van maakt en de wortelstok als geneesmiddel gebruikt; voorts 1-jarige soorten als Bromus briziformis L. (zie Dravik) uit de Kaukasus en Perzië; 2 mediterrane soorten van Trilgras, nl. Briza maxima L., met 2 cm lange, tot 20-bloemige, en B. minor L., met slechts 3 mm lange aartjes; Agrostis nebulosa Boiss. et Reut., een soort van Struisgras uit Spanje met een ijle pluim; en de mediterrane, ca 4 dm hoge Lagurus ovatus L. of Hazestaart, waarvan de eivormige dichte schijnaar met zachte witte veervormige haren overdekt is.
Voor borders zijn geschikt: Erianthus ravennae Pal., een met Miscanthus verwante soort uit Zuid-Europa met door haren omgeven 1-bloemige aartjes (het Gr. erios = wol, anthos = bloem), en Arrhenatherum bulbosum Presl. met de var. variegatus Hitchc., een soort van Glanshaver met een knolletje uit het Westmediterrane gebied; voor oeverbeplanting: Pseudosasa japonica Mak. (syn. Arundinaria j. S. et Z. of Bambusa Metake S. et Z.), een klein soort van bamboe uit Japan, en Phalaris arundinacea L. var. picta L., met een wit tot rose gestreept blad; voor de rotstuin: de overblijvende Festuca glauca Lam.,het zgn. Blauwe Schapengras (zie Zwenkgras); als hangplant voor kamer en kas: Oplismenus undulatifolius P.B., een bosplant uit Zuid-Tirol met gegolfde bladen, O. imbecillus Kth. (syn. Panicum variegatum Host), uit Nieuw-Caledonië, met wit, rose en groen gestreepte gerekt eivormige bladen, en Stenotaphrum glabrum Trin., een verwante, in de Tropen en Subtropen zeer verspreide soort.
Vele van deze soorten (Maïs, Cortaderia, de genoemde 1-jarige tuinsoorten), leveren materiaal voor droge bouquetten, en zo ook: Panicum virgatum L., met tot 150 cm hoge losse pluimen, uit Noord-Amerika; Setaria italica P.B. met de var. macrochaeta R. et S. (zie Naaldaar); Pennisetum villosum R.Br. (syn. longistylum Voss) en P. rueppelii Steud. uit Abessinië, P. alopecuroides Spreng, uit Oost-Azië; Stipa pennata L., het om zijn lange veervormige hygroscopische kafnaalden bekende Steppengras van Midden- en Zuid-Europa; Hordeum jubatum L. (zie gerst), uit Canada; Melica mutica Walt. (syn. altissima L.), een soort van Parelgras met een tot 1 m 20 hoge dichte aarpluim uit de Kaukasus en Siberië; de overblijvende Uniola latifolia Rich., uit Noord-Amerika, met een losse tros eivormige, platte, overhangende aartjes als die van het Trilgras; Eragrostis abessinica Link en de uit het Indomaleise gebied stammende, met purperen aartjes bloeiende E. unioloides Nees.
PROF. DR TH. J. STOMPS