Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SEMIETISCHE TALEN

betekenis & definitie

Deze belangrijke taalstam wordt tegenwoordig veelal in een Oostsemietische groep (Akkadisch, d.w.z. Babylonisch en Assyrisch) en een Westsemietische groep verdeeld.

Deze laatste splitst zich in een Z.W. en een N.W. afdeling. De Z.W. groep omvat het Arabisch en het Ethiopisch, beide in talrijke variaties nog heden ten dage gesproken. De N.W. groep omvat het Hebreeuws-Kanaänietisch (d.i. het Hebreeuws met het Moabietisch, het Phoenicisch en het Punisch der Carthagers) en het Aramees, oorspronkelijk de taal van nomaden, die zich als handelstaal over geheel Voor-Azië verbreidde en sedert de 8ste eeuw v. Chr. bijna alle genoemde talen verdrong.Tot het Aramees behoren de dialecten van de inscripties van Sendsjirli en van Nêrab (7de eeuw v. Chr.), de vroeger Chaldeeuws genoemde, niet Hebreeuwse gedeelten van de boeken Ezra en Daniël in het Oude Testament en die van de Joodse Targoem, het Samaritaans, Palmyreens, Nabataeïsch, Syrisch, het dialect van de Babylonische Talmoed, het Mandaeïsch enz. Van alle Noordsemietische talen zijn nog enkele Nieuwaramese dialecten en het Nieuwhebreeuws, een gemoderniseerde vorm van het Hebreeuws, die door de Joden voor een deel als schrijftaal en tegenwoordig ook meer en meer als spreektaal wordt gebruikt, overgebleven.

Het gebied van de Semietische talen wordt thans grotendeels door het Arabisch, de belangrijkste taal van de Z. W.afdeling, ingenomen, die uit een groot aantal, tamelijk verwante dialecten bestaat, waarvan thans het Egyptisch, Syrisch, Mesopotamisch, Omân-Arabisch of Zanzibarietisch, Maghrebinisch (N.W.-Afrikaans), Maltesisch en enige dialecten van het Arabisch Schiereiland nauwkeuriger bekend zijn geworden. De hoofdgroep van het Zuidarabisch was in Zuid-Arabië, in de rijken der Sabaeërs en Minaeërs inheems, waar talrijke inscripties zijn gevonden; hiervan schijnt het tegenwoordige Mehri, Soqotri en Grâwi in Zuid-Arabië af te stammen. Zeer verwant met het Sabaeo-Minaeïsch is het Ethiopisch van Abessinië, waarvan de levende talen van dit land: het Amharisch, Tigré met Tigrana en Harari afstammen. Alle Semietische talen bezitten een groot aantal woorden en wortels; veelal geldt de regel, dat iedere wortel uit drie (zelden vier of meer) medeklinkers moet bestaan, die onveranderd blijven, terwijl de daarbij behorende klinkers verwisselen, om verschillende grammaticale vormen of betrekkingen uit te drukken. In het Arabisch, dat vaak een zeer oud stadium vertoont, betekent bijv. katala „hij doodde”, kutila „hij werd gedood”, kâtil „dodend” enz.

Reeds hierdoor verschillen de Semietische talen geheel en al van de Indogermaanse, waar deze klankverwisseling in die mate niet voorkomt. Verder kent het Semietisch twee algemene aspecten die niet zozeer een verschil van tijd uitdrukken als wel een verschil van manier, waarop de handeling beschouwd wordt; verder twee genera enz. De pogingen, om beide taalstammen met elkander in contact te brengen, zijn tot nog toe met een negatief resultaat geëindigd.

Daarentegen bestaat tussen het Semietisch en de Egypto-Hamietische talen van Noord-Afrika een wel is waar verwijderde, doch niet te bestrijden verwantschap, die vooral in de aanduiding van het vrouwelijk geslacht en bij de persoonlijke voornaamwoorden tot uiting komt. De Semietische talen staan daarentegen zeer dicht bij elkander, veel dichter dan bijv. de afzonderlijke families van de Indogermaanse taalstam.

PROF. DR G. J. THIERRY

Lit.: E. Renan, Histoire général et système comparé des langues sémitiques (1863); Hommel, Die semitischen Völker und Sprachen (Leipzig 1881 vlgg.); Nöldeke, Die semitischen Sprachen, eine Skizze (2de druk, Leipzig 1899); W. Wright, Lectures on the Comparative Grammar of the Semitic Languages (Cambridge 1890); H. Zimmern, Vergleichende Grammatik der semit. Sprachen (1898); Möller, Semitisch und Indogermanisch (Kopenhagen 1906 vlgg.); Corpus inscriptionum semiticarum (Paris 1881 vlgg.); E. König, Hebräisch u.

Semitisch (1901); C. Brockelmann, Grundriss der vergleichenden Grammatik der semitischen Sprachen (1908-1913); hieruit een uittreksel (vooral met het oog op het Hebr.): Kurzgefasste vergleichende Gramm. der semit. Sprachen (1908); nog korter in de Sammlung Göschen (1916); M. Cohen, Langues chamito-sémitiques (in Meillet-Cohen, Les langues du monde, 1924); G. Bergsträsser, Einführung in die semitischen Sprachen (1928); P. Dhorme, Langues et écritures sémitiques (1930); L.

H. Gray, Introduction to Semitic Comparative Linguistics (1934); J. H. Kramers, Semietische Talen (Leiden 1951), waarin uitvoer. opg. van de laatste lit.

< >