(Hebreeuws, leer, onderwijzing) b de naam voor de beide omvangrijke werken, die een neerslag vormen van het Joodse denken en de Joodse leer, zoals die zich in de tijd na de Misjna ontwikkelde. De Talmoed (of met uitsluiting van de tekst van de Misjna: de Gemara) is vervat in de vorm van verhandelingen van de Joodse geleerden, die, uitgaande van de Misjna, in de eerste plaats gewijd waren aan een nader onderzoek van de wet, maar die dan verder alles binnen hun gezichtskring trokken wat op het Joodse leven betrekking had.
Daardoor zijn de beide Talmoeds een nog lang niet uitgeputte bron geworden voor de kennis van het tijdvak en dat niet slechts in godsdienstig opzicht: ook wetenschap, sociale omstandigheden, geschiedenis en folklore vinden hun plaats in de Talmoed.De Jeruzalemse (beter Palestijnse) Talmoed is de kleinste van beide werken. Hij is vnl. ontstaan in de scholen van Sepphoris en Tiberias, maar het is ons onbekend op welk tijdstip hij is afgesloten en wie de eindredacteur geweest is. Tegenwoordig neemt men aan, dat hij tegen het eind van de 4de eeuw zijn definitieve vorm gevonden heeft. Recente onderzoekingen doen vermoeden, dat de Palestijnse Talmoed een juistere weergave van de oudste tradities is dan de Babylonische. Hij is geschreven in een Palestijns Aramees dialect en voor het eerst gedrukt door Daniel Bromberg te Venetië (1523-1524). Het enige nog bewaarde handschrift bevindt zich in Leiden en is geschreven in 1289.
De Babylonische Talmoed, die in het Joodse leven verreweg de overhand heeft gekregen, is veel omvangrijker, hoewel hij slechts op 37 van de 63 Misjnatractaten bewaard is gebleven. Waarom de overige niet in ons bezit zijn gekomen, is volledig in duister gehuld. Ook van deze Talmoed is tegenwoordig nog slechts één, bijna volledig, handschrift bekend (München) dat in 1343 geschreven is. De editio princeps is van Daniel Bromberg (Venetië 1523-1524). In latere uitgaven werden formaat en paginering aangehouden. De Babylonsche Talmoed is geschreven in een met het Syrisch verwant Aramees dialect, de volkstaal van de Babylonische Joden, hier en daar afgewisseld door het Rabbijnse Hebreeuws en met tal van termen, die aan het Latijn, Grieks en Perzisch ontleend zijn. Het werk is ontstaan in de Joodse gemeenschap van Babylonië (het tegenwoordige Irak), die vooral van de derde tot de vijfde eeuw een tijdperk van grote bloei beleefde. De bestudering vond plaats in de academies van Soera en Nahardea, later ook in Poembaditha. De organisatoren van die scholen en de grondleggers van de Talmoed waren de geleerden Rav (175-247) en Samuel ( 180-254) die in Palestina hadden gestudeerd, maar ca 220 naar hun geboorteland terugkeerden en honderden leerlingen naar hun scholen trokken. Meer dan 2200 geleerden (Amoraïem, „voordragenden” genoemd) komen in deze Talmoed voor, verdeeld in zes generaties. Het hoogtepunt was in het begin van de 4de eeuw onder de geleerden Abbaje en Rava. Een voorlopige redactie van het omvangrijke materiaal werd bezorgd door R. Asjie (352-427), sinds 375 hoofd van de school in Soera, die zijn leven wijdde aan het redigeren van de Talmoed. De laatste redacteur was Ravina (gest. 499); volgens sommige geleerden heeft er echter nimmer een eindredactie plaatsgevonden.
Over het algemeen kan men in de Talmoed twee stromingen onderscheiden : de halacha, het wettelijk bestanddeel, en de aggadah, het ethisch-didactische; de inhoud is echter zo veelzijdig, dat men de Talmoed terecht een eindeloze zee heeft genoemd, zodat het onmogelijk is een korte samenvatting te geven. Daar het verstaan van de tekst niet eenvoudig is, ontstond er een grote behoefte aan een commentaar. De beste commentaar werd voor de meeste tractaten geleverd door de grote geleerde R. Salomo ben Isaac (Rasjie) uit Troyes in Frankrijk. Deze wordt in alle uitgaven meegedrukt, evenals de voortzetting daarvan door leerlingen uit zijn school (Tosaphisten naar Tosaphoth, d.i. glossen). De Talmoed geeft vrijwel nimmer een eindoordeel; daarom was het noodzakelijk om vast te leggen tot welke conclusies de discussies in feite leidden en daarmee hielden zich vele geleerden bezig in het bijzonder in de zgn. Spaanse school; de bekendste van hen zijn Isaac Alfasi (1013-1103) en Maimonides.
Mettertijd verplaatste zich het centrum van de Talmoedstudie naar Oost-Europa. Daar werd het ten slotte vrijwel het enige boek dat bestudeerd werd. Speciale scholen, zgn. jesjiwoth, werden opgericht om de jeugd onderricht te geven in de scherpe Talmoedische redeneringen en bekendheid met en vaardigheid in de Talmoedische discussies waren de voornaamste en soms enige eisen, die men aan een geleerde stelde. Het wetenschappelijk onderzoek in moderne zin van de Talmoed is nog jong en vindt zijn centra thans in Israël en Amerika.
Aan oppositie tegen de autoriteit van de Talmoed heeft het echter niet ontbroken, noch in de Oudheid noch in de moderne tijd. Meestal trachtte een dergelijke stroming het gezag van de Talmoed aan te tasten door aan te tonen hoezeer de Bijbel en de Talmoed in bepaalde gevallen van elkaar verschilden. Nog heftiger zijn de aanvallen geweest, die van niet-Joodse zijde op de Talmoed zijn gedaan. Meestal vormden zij een onderdeel van de vervolgingen waaraan het Joodse volk bij voortduring blootstond. Men trachtte de Joodse godsdienst te treffen door de studie van de Talmoed te verbieden en te dien einde werden zelfs op last van wereldlijke en kerkelijke autoriteiten herhaaldelijk Talmoedexemplaren verbrand. Ook in de 18de, 19de en 20ste eeuw stond de Talmoed aan aanvallen bloot; bron hiervoor was meestal het werk van Eisenmenger: Entdecktes Judenthum (Frankfort a. d. M. 1700), dat zich echter ook op niet-talmoedische bronnen baseerde. In de laatste decennia zijn een groot aantal publicaties en vertalingen verschenen, die het thans ook niet ingewijden mogelijk maken tot de inhoud van de Talmoed door te dringen.
DR J. MELKMAN
Bibl.: Le Talmud de Jerusalem, 11 dln en suppl. (vert. door Molse Schwab, Paris 1879-1890); Der babylonische Talmud (vert. Lazarus Goldschmidt, 12 vol., Berlin 1929-1936); The Babylonian Talmud (vert. o.l.v. I. Epstein (Soncino Press, London 1935;), 35 vol.
Lit.: H. L. Strack, Einl. in Talmud und Midrasch (5de ed. Berlin 1920); J. L. Palache, Inl. in de Talmoed (Haarlem 1922). Een anthologie in: Winter und Wünsche, Die jüdische Literatur I (Berlin 1897). Thans verschijnt ook een Encyclopaedie: Enzyklopedia talmudith (Jerusalem). Samenvattende overzichten: S. W. Baron, A Social and Relig. History of the Jews, 2nd ed., vol. ii (Philadelphia 1952); N. N. Glatzer, Geschichte d. talmudischen Zeit (Berlin 1937); G. F. Moore, Judaism, 2 vol. (Cambridge 1927); Z. H. Ghajes, The Student’s Guide through the Talmud (London 1952).