Vlaams schilder (Antwerpen ged. 6 Dec. 1590 - 2 Nov. 1661), werd als meester lid van het schildersgenootschap in 1611, en in 1614 lekebroeder van de Jezuïetenorde; van 1625 tot 1627 verbleef hij te Rome. Zijn bloempotten, -tuilen en -kransen worden als kostbaar bezit bewaard in de grootste musea.
Ofschoon hij niet de uitvinder van de bloemenschildering in de Nederlanden is en zijn leermeester Jan Bruegel de Oude (Fluwelen Bruegel) bloemen met evenveel vaardigheid schilderde als hij zelf, ontwikkelde hij het genre van de bloemenkransen, die hij, meestal verdeeld in zware festoenen, rondom een medaillon ophing.Uitstekende schilders als Rubens, Schut en vooral Erasmus Quellinus schilderden in het medaillon de H. Maagd of heiligen in. Eenmaal bevat het medaillon een portret: dat van Willem III (Mauritshuis, Den Haag), doch dit is waarschijnlijk naderhand bijgevoegd. Hij vervaardigde ook bloemenkransen rondom een cartouche zonder voorstelling. Zijn bloemen zijn steeds vers opengebloeid. Hij geeft de voorkeur aan rozen en waterlelies en laat de frisse kleuren zonder schaduw afsteken tegen het donkergroen van lover en ranken. Zijn kleuren zijn warm; blauw wordt alleen in kleine bloempjes gebruikt en even in de irissen.
PROF. DR LEO VAN PUYVELDE
Lit.: Fr. Kiekens, D. S. de la Compagnie de Jésus, peintre de fleurs. Sa vie et ses œuvres, Ann. de l’Ac. d’Arch. de Belg., XL, 1886, 4de afl.; Onze Kunst, V (1904); A. J. J.
Delen, D. S. en het Huis van Oranje, Op de Hoogte, 1931; M. L. Hairs, handschrift.