Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHUILKERKEN

betekenis & definitie

ontstonden in de 17de eeuw in Noord-Nederland, toen de bedreiging der plakkaten de openlijke uitoefening van de R.K. eredienst onmogelijk maakte. Aanvankelijk moest men zich beperken tot zgn. bidplaatsen, die in woon- en pakhuizen, vaak ook op zolders voor het houden van godsdienstoefeningen werden ingericht.

Deze bleven in veel gevallen de naam dragen van het profane gebouw; de thans nog gangbare benamingen voor de huidige kerken te Amsterdam, zoals Krijtberg, Zaaier, Duif, Papegaai, Posthoorn, danken bijv. hieraan hun oorsprong. De inrichting was uiterst primitief en bekrompen. De voornaamste zorg was door de bouw van galerijen en tribunes — waardoor de vertrekken aan theaters deden denken — zoveel mogelijk gelovigen te kunnen bergen. Naarmate de veiligheid toenam en minder gevreesd behoefde te worden voor eventuele overvallen, ging men er toe over ze een min of meer kunstzinnig aanzien te geven. Van deze bidplaatsen is geen enkele overgebleven. Alleen het „Haantje” of „Ons Lieve Heer op Solder” te Amsterdam, thans Museum Amstelkring, bewaart in enkele vertrekken nog merkwaardige herinneringen aan deze periode.

Tegen het einde der 17de eeuw kregen de Katholieken wat meer vrijheid, hetgeen aanleiding gaf tot de bouw van schuilkerken in eigenlijke zin: onopvallende, maar niettemin werkelijke kerkgebouwen, door belendende huizen aan het gezicht onttrokken en slechts door sloppen en stegen te bereiken. Inwendig waren ze dikwijls bijzonder fraai ingericht. Een prachtig type was de in Wereldoorlog II vernietigde St Rosalia in de Leeuwenstraat te Rotterdam en thans nog de kerk van het Begijnhof te Amsterdam. In de Ommelanden, waar aan de plakkaten veel strenger de hand werd gehouden dan in de steden, moest men zich behelpen met zgn. schuurkerken, welke in schuren, stallingen en delen werden ingericht. Hiervan bleef geen enkel voorbeeld bewaard.

Ook de niet tot de staatskerk behorende Protestanten (Remonstranten, Luthersen, Doopsgezinden) hadden sinds 1630 hun schuilkerken, die eveneens oogluikend werden toegestaan.

Lit.: M. D. Ozinga, De Prot. kerkbouw in Ned. van Herv. tot Franschen tijd (1929), blz. 115-120; L. J. Rogier, Gesch. v. h. Katholicisme in N.-Nederl. in de 16de en 17de eeuw, dl II, blz. 686 vlg. (1946).

< >