is de in Zeeland gebruikelijke benaming van aanslibbingen buitendijks in de zeegaten en stromen, zodra deze zodanige hoogte hebben bereikt, dat ze begroeid gaan raken. In Zuid-Holland en Noord-Brabant noemt men dergelijke gronden gors, in Friesland en Groningen spreekt men van kwelders. Zolang de aanslibbing nog niet begroeid is wordt zij slik genoemd.
De ophoging van de aanslibbing gaat langs natuurlijke weg vrij langzaam. Om deze te versnellen worden reeds lange tijd kunstmatige middelen gebruikt. In Zeeland wordt daartoe tegenwoordig de slik beplant met een uit Engeland afkomstige grassoort, de Spartina Townsendii, welke reeds aanslaat, wanneer het slik een diepte heeft van 1,50 m beneden G.H.W. Op deze wijze is het Sloe (het water tussen Walcheren en Zuid-Beveland) vrijwel geheel tot land gemaakt, terwijl ook elders (Braakman, Kreekrak) veel Spartina is uitgezet. Een andere methode is het maken van slikvangers. Nog een andere werkwijze tot versnelling der aanslibbing wordt veel langs de Waddenkust toegepast; hierbij wordt een net van sloten en greppels gegraven, waartussen een stelsel schermen van rijshout wordt geplaatst.
Zodra de schorren zijn opgeslibd tot de hoogte van gemiddeld hoog water, worden zij rijp genoemd. Dan worden zij omdijkt en is de landaanwinning gereed om als landbouwgrond te worden gebruikt.