(gest. Barneveld 16 Juli 1482), krijgsman in dienst van David van Bourgondië, bisschop van Utrecht, tijdens diens strijd met de stad Utrecht en met de Hoeksen in 1481-’83.
Uit een contemporain Utrechts kroniekje (uitgeg. door A. Matthaeus, Veteris Aevi Analecta II, 1698, en opnieuw door N. B. Tenhaeff, Bisschop David van Bourgondië en zijn stad, 1920) blijkt dat Jan van Schaffelaar (omtrent wie verder niets bekend is) in de zomer van 1482 behoorde tot een troep bisschoppelijke ruiters die van uit het kasteel Rosendaal, bij Arnhem, op de Veluwe patrouilleerden. Met 18 gezellen verschanste hij zich in de kerktoren van Barneveld, waar zij weldra door de Amersfoorters en ruiters uit Nijkerk in het nauw werden gebracht. Als voorwaarde voor lijfsbehoud stelden die van Amersfoort, dat de bisschoppelijken Jan van Schaffelaar van de toren zouden werpen, hetgeen zij weigerden. „Doe seyde Jan van Scaffelaer: ,Lieve gesellen, ic moet ummer sterven, ic en wil u in genen last brenghen’.
Ende ginck boven op die tynnen van den toern staen ende setten syn handen in syn syde ende spranck van boven neder”. Op dit simpele gegeven heeft J. F. Oltmans zijn roman De Schaapherder (1838) gebouwd.