Frans wijsgeer, psycholoog en literator (Parijs 21 Juni 1905), verwierf na Wereldoorlog II grote bekendheid als voornaamste figuur van het atheïstisch existentialisme (zie existentiefilosofie). In zijn wijsgerig en psychologisch werk maakt Sartre gebruik van de phaenomenologische methode.
Met behulp van deze methode tracht hij in L’être et le néant een volledige zijnsleer op te bouwen. Een eerste phaenomenologische analyse leert, dat het zijn uiteenvalt in twee gebieden: het in-zich-zijn (l’être-en-soi) en het voor-zich-zijn (l’être-pour-soi). Het in-zich-zijn is het zijn der stoffelijke dingen. Dit zijn is zonder nadere bepaling. Het voor-zich-zijn is het zijn van het bewustzijn. Het bewustzijn wordt gekenmerkt door intentionaliteit, d.w.z. het is altijd gericht op het andere.
Het bewustzijn is zelfs niets anders dan deze gerichtheid op het andere. Dit betekent, dat bewustzijn steeds een bewustzijn is het andere niet te zijn. Dit noemt Sartre de vernieling (néantisation). Buiten deze vernieting is het bewustzijn niets: het is het zijn, waardoor het niet in de wereld komt. Dit betekent ook, dat het bewustzijn nooit met zichzelf samenvalt. Want ik kan mij nooit identificeren met wat ik nu ben.
Ik ga daar steeds boven uit en verniet aldus alles wat feitelijk is aan mij. Dit betekent, dat ik vrij ben.Het bewustzijn kan niet samenvallen met zichzelf, maar ook niet met het bewustzijn van een ander. Alles wat men liefde noemt, is vergeefse poging hiertoe. Men maakt immers ofwel van de ander een ding, maar dan heeft men geen werkelijk contact met de ander meer; ofwel men maakt zichzelf tot ding om door de ander beheerst te worden, waarbij er uiteraard evenmin van werkelijk contact sprake kan zijn. Doch het bewustzijn heeft niet alleen het verlangen, met het bewustzijn van de ander samen te vallen: het wil ook met zichzelf samenvallen, m.a.w. het wil ding en bewustzijn tegelijk zijn. Omdat dit ideaal niet te verwezenlijken is, projecteert de mens dit in de Godsidee: God is enerzijds zichzelf genoeg zoals het ding, anderzijds zuiver bewustzijn. Doch dit is een innerlijke tegenspraak. God kan (volgens deze gedachtengang) derhalve niet bestaan.
De zijnsleer van Sartre handhaaft het Cartesiaans dualisme tussen lichaam (en-soi) en ziel (pour-soi), dat Sartre’s phaenomenologie juist tracht te overwinnen. In dit verband is van bijzondere betekenis Sartre’s onderscheiding tussen mijn lichaam als en-soi, nl. mijn lichaam, zoals het voor anderen gegeven is, en mijn lichaam als pour-soi, nl. mijn lichaam, zoals ik het zelf beleef. Het is vooral Merleau-Ponty, die deze gedachte verder heeft uitgewerkt. Voor de psychologie in de strikte zin zijn vooral Sartre’s studies over de verbeelding van belang en verder zijn theorie der emotionaliteit.
Het literaire werk van Sartre (romans, novellen, toneelstukken) vormt een voortdurende begeleiding van zijn wijsgerige ontwikkeling. Het is bijzonder indringend en meestentijds ook zeer boeiend geschreven. Het laat zich ook zonder wijsgerige kennis begrijpen, doch openbaart eerst zijn eigenlijke betekenis, wanneer men het tegen de achtergrond van Sartre’s wijsgerig werk plaatst. In zijn tijdschrift Temps modernes onderhoudt Sartre contact met de actuele vraagstukken van onze tijd op nagenoeg alle gebieden der samenleving. In het bijzonder het vraagstuk van het communisme, waartoe Sartre zo dicht mogelijk wil naderen met behoud van zijn opvatting der vrijheid, staat in het middelpunt der belangstelling.
DR B. M. I. DELFGAAUW
Bibl.:
Wijsbegeerte: L’être et le néant (1943); L’existentialisme est un humanisme (1946); Descartes (1946). Psychologie: L’imagination (1936); Esquisse d’une théorie des émotions (1939); L’imaginaire (1940).
Essais: Baudelaire (1947); Réflexions sur la question juive (1947); Situations (1947-1949); Saint-Genêt (1952).
Romans: La nausée (1938); Les chemins de la liberté. I. L’âge de raison (1945), II. Le sursis (1945), III. La mort dans l’âme (1949).
Novellen: Le mur (1939).
Toneel: Les mouches (1943); Huis clos (1945); Morts sans sépulture (1946); La putain respectueuse (1946); Les mains sales (1947); Le diable et le bon Dieu (1951).
Film: Les jeux sont faits (1947); L’engrenage (1948).
Lit.: R. Campbell, J.-P. S. ou une litt. philosophique (1945); R. Troisfontaines, Le choix de J-P. S. (1945); M. Beigbéder, L’homme S. (1947); G.
Varet, L’ontologie de S. (1948); B. Pruche, L’homme de S. (1949); H. Paissac, Le Dieu de S. (1950); J. Plessen, Inl. tot het denken van J. P. S. (1951); J.
Streller, Zur Freiheit verurteilt, ein Grundrisz der Philosophie J. P. S.s (1952). Verder bij H. Redeker, Existentialisme (1948, blz. 263-330) en B. Delfgaauw, Wat is existentialisme? (3de dr. 1952, blz. 82-106).