Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SANSKRIT (boeddhistisch)

betekenis & definitie

De Boeddhistische geschriften vormen een geheel aparte klasse in de Sanskritliteratuur. Ca een eeuw geleden zond een zeer begaafd en veelzijdig geleerde, Brian Houghton Hodgson, die van 1821-1843 in Nepal leefde, uit dit land talrijke handschriften naar Europa, waarvan de meeste in het Sanskrit geschreven waren en tot de Boeddhistische literatuur behoorden.

Deze manuscripten dienden de Franse geleerde, Eugène Burnouf, voor het schrijven van zijn beroemd en in menig opzicht nog niet verouderd boek Introduction à l’histoire du Buddhisme indien (2de dr., Parijs 1876).De kennis van het Boeddhisme was in die tijd nog zeer onvolkomen. In 1824 had Csoma de Körös, een Hongaars geleerde, een voetreis door Tibet gemaakt en de Tibetaanse canonieke geschriften bestudeerd. Deze canon met zijn ontzaglijke commentaarliteratuur bestaat voor een groot deel uit woordelijke vertalingen van al dan niet verloren gegane Sanskritoriginelen. Het was ook ca die tijd dat G. Turnour begonnen was de Pâli-literatuur van Ceylon te bewerken. Sedert het einde der 19de eeuw heeft men in Oost-Turkestan (Khotan) brokstukken gevonden van in het Sanskrit geschreven canonieke werken. Deze Sanskritcanon behoorde tot de Sarvâstivâdin-sekte van het Hînayâna-Boeddhisme (zie Boeddhisme), die vooral in Kashmir veel aanhangers telde, en heeft grote invloed uitgeoefend op de latere filososofische Mahâyâna-literatuur (zie Boeddhisme).

Bij de bestudering van de taal der oudere Boeddhistische Sanskritgeschriften bleek dat, vooral wat syntaxis, idioom en prosodie betreft, grote verschillen bestonden met het zuivere, Brahmaanse Sanskrit. Het Boeddhistische Sanskrit vertoont veeleer grote verwantschap met het Pâli. Men heeft daarom ten onrechte gemeend, dat de Sanskritgeschriften vertalingen uit het Pâli zouden zijn. Volgens S. Lévi en F. Edgerton echter gaan beide literatuursoorten terug op een canon, geschreven of mondeling overgeleverd in een volksdialect, dat men protocanoniek Prâkrit heeft genoemd. Volgens Edgerton houdt dit het midden tussen Ardhamâgadhî en Apabhramśa, volgens H. v.

Glasenapp was het Mâgadhî, S. Lévi heeft aangetoond dat het ook de inscripties van Aśoka en andere oude inscripties beïnvloed heeft. Vooral de oudere geschriften zijn in dit gemengd Sanskrit geschreven; de taal der jongere teksten is grammaticaal correct. De Sanskritcanon is vermoedelijk tijdens de regering van keizer Kaniska vastgesteld. Hieronder volgen enige der voornaamste werken: In de Mahâvastu, het Boek der grote Gebeurtenissen (uitg. d. E.

Sénart 3 dln, 1882-1897), worden o.a. het leven van de Boeddha en het ontstaan der kloosterorde behandeld. Het is een Hînayâna-geschrift en bevat een schat van oude gegevens. De belangrijkste Mahâyâna-geschriften zijn de negen zgn. vaipulya sûtra’s, d.w.z. heilige geschriften van grote lengte. Deze werken hebben grote invloed uitgeoefend op het religieuze denken en leven van bijna geheel Azië. De meeste zijn in het Tibetaans, Chinees en Japans vertaald. Reeds Hodgson berichtte dat men ze in Nepal aanbad gelijk goden.

Het zijn achtereenvolgens:

1. de Prajñâpâramitâsûtra’s;
2. de Saddharmapundarîka of Lotus van de Goede Wet, waarin o.a.: „Het Ene Pad” (ekayâna) van de Boeddha besproken wordt (vooral in Japan staat het in hoog aanzien);
3. de Lalitavistara. Dit bevat een levensbeschrijving van de Boeddha en is van groot belang gebleken voor de beeldende kunst van geheel Azië. Talloze reliëfs van de Baraboedoer bijv. zijn nauwkeurige illustraties van episoden uit dit geschrift.
4. de Lankâvatâra sûtra, van het allergrootste belang voor de ontwikkeling van het idealistische Boeddhisme;
5. de Suvarnaprabhâsa of de Sûtra van de gulden schittering;
6. de Gandavyuha, de „Structuur der Wereld”. Hierin verschijnt de Boddhisattva Mañjūśrî als de ware wereldheiland;
7. de Tathâgataguhyasûtra. Dit heeft men ten onrechte verward met de Guhyasamâjatantra, het belangrijkste Boeddhistisch-Tantristische geschrift;
8. de Samâdhirâja, waarin allerlei vormen van meditatie behandeld worden;
9. de Daśabhumîśvara of Daśabhumika-sûtra, een nauwkeurige uiteenzetting van de tien graden in het geestelijk ontwikkelingsproces van de Bodhisattva.

Van grote literaire waarde zijn de Buddhacarita (Het leven van Boeddha van Aśvaghośa) en de Jâtakamâla van Âryaśûra. Aśvaghośa’s werken, in zuiver Sanskrit gesteld, munten uit door dichterlijke zeggingskracht en doen hem als voorloper van Kâlidâsa beschouwen. In de Avadâna-literatuur wordt door middel van vrome legenden aangespoord tot een juist en goed leven. Zij stemt in vele opzichten overeen met de Pâli Vinaya-sûtra’s, de geschriften die de klooster- en leertucht behandelen. Behalve de reeds genoemde Mahâvastu behoren daartoe de Avadânaśataka (uitgegeven door J. S.

Speijer, 1902-1909, vert. d. L. Feer, Paris 1891), de Karmaśataka, de Avadâna-Kalpalatâ en de Divyâvadâna. Een onderdeel van dit laatste werk is de Aśokavadâna, een levensbeschrijving van India’s grootste keizer.

Een zeer belangrijk onderdeel van de Boeddhistische Sanskritliteratuur vormen de bijna ontelbare geschriften, die de monistische en idealistische wijsbegeerte van de Mâdhyamika’s en Yogâcâra’s behandelen. Hier dienen vermeld de werken van de grote wijsgeer Nâgârjuna met hun commentaren; verder een reeks werken, die door de Bodhisattva Maitreya aan Arya Asanga geopenbaard zouden zijn, t.w.:

1. de Mahâyânasûtrā-ālamkâra;
2. de Mâdhyântavibhanga met commentaren door Vasubandhu en Sthiramati;
3. de Abhisamayâlamkara met een zeer belangrijke commentaar van Haribhadra;
4. de Dharmadharmatâ-vibhanga;
5. de Uttaratantra (vertaald uit het Tibetaans door E. Obermiller, Leiden 1931). Van sommige van deze werken heeft men de Sanskritoriginelen nog niet ontdekt. Verdienstelijk op dit gebied maakte zich o.a. S. Lévi, die ook de Sanskrittekst van de Vimśatikâ en Trimśikâ van Vasubandhu heeft ontdekt, twee kleine werkjes die in resp. 20 en 30 verzen de essentie geven van de Yogâcâravijñânavâda-filosofie. Van Vasubandhu is ook de Abhidharmakośa, een werk over de scholastiek der Sarvâstivâdins, dat onontbeerlijk is voor de studie der Boeddhistische filosofie. Een beroemde commentaar schreef Yaśomitra.

Ten slotte nog enige beroemde werken over Boeddhistische logica:

1. de Pramâna-samuccaya van Dignâga met een gedetailleerde commentaar van Jinendrabuddhi;
2. de Pramânavartika van Dharmakîrti, een werk over kennistheorie, waarneming en syllogisme en
3. de Nyâya-bindu van dezelfde auteur.

Van de meeste van deze werken zijn tot dusver reeds uitgaven en vertalingen verschenen. Van belang is het onderzoek naar de invloed die deze literatuur op de algemene wereldliteratuur en het Christendom uitgeoefend zou hebben. Vooral de geleerden Seydel, G. A. v. d. Bergh v. Eysinga, Edmunds en R.

Garbe hebben zich hiermede beziggehouden. Onder de bekendste boeddhologen van deze tijd dienen gerekend: L. de la Vallée-Poussin, E. Lamotte, J. Przyluski, O. Stein, P. Pelliot, P.

Tuxen, A. Foucher, Rhys Davids, E. Waldschmidt, H. Lüders en de Japanse geleerden Anesaki, Suzuki en Wogihara.

H. VAN LOOY

Lit.: Rajendralala Mitra, The S. Buddhist Lit. of Nepal (Calcutta 1882); M. Winternitz, Gesch. der ind. Lit. (3 dln, Leipzig 1909-1922, vooral dl II); F. Edgerton, The Prakrit underlying Buddhistic Hybrid S. in Bull. of the School Or. Stud. (London 1936); J.

Mansion, Esquisse d’une hist. de la langue sanscrite (1931); Sukumar Sen, Outline Syntax of Buddhistic Sanskrit (Journal Dep. Letters, Univ. Calcutta, dl 17, 1928); voor alle recente werken zie Bibliogr. Bouddhique (Paris).

< >