Frans pionier der Oosterse studiën (Parijs 12 Aug. 1801 -28 Mei 1852), wiens vader, Jean-Louis Burnouf, professor in het Latijn aan het Collége de France was, volgde in 1832 Chézy op als hoogleraar in het Sanskrit aan genoemd instituut. Hij verrichtte baanbrekend werk op het gebied van het Avestis; zijn echt studiegebied echter, waar hij werk van blijvende waarde heeft geschapen, is het Boeddhisme en het Pâli.
Bibl.: Vendidad Sadé, l’un des livres de Zoroaster (Paris 18291843) ; Etudes sur la langue et les textes Zendes (Paris 1840-’50); Essai sur le Pâli ou langue sacrée de la presqu’île au-delà du Gange, in samenw. m. C. Lassen (Paris 1826); Observations grammaticales sur quelques passages de l’Essai sur le Pâli (Paris 1827). Zijn meesterwerk blijft: Introduction à l’Histoire du Bouddhisme Indien (2 dln, Paris 1844-1852).
Verder gaf hij nog een uitg. m. vert, van de Bhâgavata Purâna, ou l’histoire poétique de Krishna (dln 1-3, Paris 1840-1847; dln 4-5 door M. Hauvette-Besnault en P. Roussel, 1884-1898).
Lit.: Naudet, Notice hist. sur MM. Burnouf, Père et Fils (Paris 1854); Choix de lettres d’Eug. B. 1825-1852, suivi d’une bibliogr. (Paris 1891). Barthélémy Saint-Hilaire, E.
B., ses travaux et sa correspondance (Paris 1892). Berger, Eug. B. (Paris 1893).
