Franse stad in het dep. Pas-de-Calais, aan de bevaarbare Aa, waarin het Kanaal van Neuffossé uitmondt, met (1946) 18.160 inw., is kruispunt van het Noorderspoorwegnet, bezit een mooie kathedraal Notre Dame (13de en 15de eeuw), een kerk St-Sepulcre (14de-16de eeuw), een kerk St-Denis (15de-18de eeuw), overblijfselen van de abdijkerk St-Bertin (1326-1520), een gerechtsgebouw (vroeger bisschoppelijk paleis) uit de 17de eeuw en een 19de-eeuws stadhuis.
Saint-Omer heeft industrie (wol, linnen, suiker, brandewijn) en is marktplaats van de omgeving. De stad is zetel van een gerechtshof, van een Hof van Assisen en van een handelsrechtbank en heeft een Kamer van Landbouw en een van Koophandel.De stad ontstond om de abdij Sithieu (St-Bertin) en werd sedert de 10de eeuw naar haar stichter, de heilige Omer (Audomari fanum), genoemd. Zij behoorde met het graafschap Artois aan Bourgondië, en maakte als zodanig deel uit van de Nederlanden. Bij de Vrede van Nijmegen van 1678 werd zij aan Frankrijk afgestaan. Tot 1789 was Saint-Omer de zetel van een bisschop; in 1892 werd het als vesting opgeheven. 3 km ten Z.O. bevindt zich bij Arques aan het Kanaal van Neuffossé de hydraulische sluis van Fontinettes (in 1887 voltooid), waardoor de schepen 13 m in de hoogte worden geheven. In onze geschiedenis heeft de stad (als Sint Omaars) een zekere bekendheid verkregen als verblijfplaats (tot 1795) van in 1787 uit de Nederl. Republiek gevluchte Patriotten.