(Hebr.: Sjeba, Arab.: Saba), oud rijk in Midden-Jemen (Z.W.-Arabië), met hoofdstad Mârib, op een honderdtal km ten O. van San’â. Het rijk Saba geniet de grootste faam en bekendheid onder de grote staten in Voorislamietisch Zuid-Arabië.
Buiten Saba dienen ook Ma’în, Qatabân en Hadhramaut (Hebr.: Hatsrmaweth) vermeld. De stam Himjar, waarvan de oorsprong duister blijft, werd in de loop van de laatste eeuwen van de geschiedenis van Saba een van de machtigste en meest invloedrijke ethnische groepen in de staat. Ook staan onder de naam Himjarieten de Voorislamietische volkeren en cultuur in de Arabische traditie bekend. Deze benaming beduidt tot heden toe — alhoewel onjuist — de oude dialecten en opschriften van Arabia Felix.Voor de ontdekking van de opschriften door Arnaud (1843), Halévy (1870), Glaser (1882-1894) e.a. reizigers, beschikte men nopens de Voorislamietische Zuidarabische volkeren over onvolledige en onnauwkeurige gegevens. Thans kent men ca 4500 opschriften, in Zuidarabische dialecten gesteld, en in een sierlijk monumentaal schrift, met het Ethiopisch alphabet verwant, in de steen gebeiteld of in het brons gegoten. Deze documenten omvangen een periode van de 8ste eeuw v. Chr. tot de 6de eeuw n. Chr. Hun gegevens veroorloven thans de grote lijnen van de politieke, religieuze en economische geschiedenis van de verschillende Zuidarabische staten af te tekenen.
In Saba, Qatabân en Hadhramaut werd de politieke macht gedurende het oudste tijdperk van hun bestaan uitgeoefend door een theocratisch staatshoofd, moekarrib genaamd. De oudste moekarribs van Saba waren waarschijnlijk tijdgenoten van de Assyrische koningen Sargon en Sennacherib. Ook wordt in de teksten verhaald dat de koning van Ma’în overwonnen werd door de moekarrib van Saba, die na de behaalde zegepraal de titel van koning heeft aangenomen. Toch werd het Minese rijk slechts later geheel aan Saba onderworpen.
Opvolgenlijk strekte zich de macht van Saba steeds verder uit over Z.W.-Arabië. In de loop van de 3de eeuw n. Chr. bevond zich het kustgebied van de Indische Oceaan onder Sabese heerschappij. Strabo verhaalt dat de Romeinse veldheer Aelius Gallus met zijn leger door Arabië zuidwaarts naar Saba trok, en Mârib in het jaar 25 v. Chr. belegerde; hij kon echter de stad niet innemen. Ook trachtten de Ethiopiërs langs Bâb al-Mandeb voet te krijgen in Jemen.
Na de nederlaag en de dood van de Judaïserende koning van Saba in 525 n. Chr. werd het gezag waargenomen door zijn overwinnaar, de Ethiopische veldheer Abraha, die zich tot koning van Saba uitriep, en met zijn legers tot in Centraal-Arabië binnendrong; hiervan getuigt een rotsopschrift van Abraha, nabij de put van Moereighân, in het gebergte Qahra.
De politieke situatie was in Saba sterk beïnvloed door de economische omstandigheden. Langs dit land lopen de karavanenbanen die Indië en Afrika met Egypte, Syrië en Mesopotamië verbinden en de Sabese politiek streefde er naar aan het verkeer veilige en gunstige voorwaarden te bezorgen.
De Zuidarabische staten waren grote producenten van kostbare metalen en aromaten, nl. wierook, myrrhe en andere reukwerken. Over het ganse land werd een uitgebreid irrigatiesysteem opgebouwd met ruime waterreservoirs en machtige dammen.
Van al de tempels te Mârib is die van de maangod de meest vermaarde. Thans wordt hij Mahram Bilqeis genaamd (Heiligdom van Bilqeis), naam door de Arabische traditie gegeven aan de koningin van Saba, die (I Kon. 10) aan Salomo een bezoek bracht, aangetrokken door de faam van zijn wijsheid. Hierbij dient aangestipt dat het enige Zuidsemietische opschrift met betrekking tot een koningin, te El-’Ela, het oude Dedan van de Bijbel, in Noord-Hedsjaz werd ontdekt. Dit opschrift vermeldt een „koningin van Lihjân”, Arabisch volk waarvan sprake is in de Koran met de aan de prediking van de Profeet wederspannige volkeren. De Sabese godsdienst steunt op een religieus-astrale opvatting. Aan de astrale trias: vader maangod, moeder zonnegodin, zoon sterrengod, wordt de vooraanstaande plaats in het pantheon aangewezen.
Onder de regering van kalief Aboe-Bakr (632-634) werd Jemen evenals het overige gebied van Arabië door de veldheer Khâlid ibn al-Walîd bij het Islamietische rijk aangesloten.
G. RYCKMANS
Lit.: B. Thomas, Arabia Felix (London 1936); Handwörterbuch des Islams (Leiden 1941), p. 81 art. Bilkis.