beroemde Vlaamse Barokschilder uit de 17de eeuw, tevens diplomaat (Siegen, Nassau, 28 Juni 1577 - Antwerpen 30 Mei 1640), was een zoon van ouders, die tegen de reactie van de Spanjaarden asyl zochten in Keulen, waar zij reeds in 1570 een huis hadden. De vader, die advocaat en oorspronkelijk schepen te Antwerpen was, woonde te Siegen 1573-’78 (zie Anna van Saksen), stierf in 1587 te Keulen en de moeder vestigde zich met haar kinderen weer te Antwerpen in Febr. 1589.
Van zijn jeugd af onder bescherming staande van de Aartshertogen Albert en Isabella, werd de jonge Petrus Paulus als page geplaatst bij de weduwe van graaf Philips de Lalaing, doch van eind 1590 af liet zijn moeder hem het schildersvak leren te Antwerpen, mogelijk eerst bij Tobias Verhaert, daarna waarschijnlijk vier jaar bij Adam van Noort en even lang bij Oct. van Veen. In 1598 werd hij aangenomen als meester in het Antwerpse gilde en in 1600 vertrok hij naar Italië om er carrière te maken: hij kwam in dienst bij de hertog van Mantua (tot 1608) doch verbleef ook in Rome (Juli 1601 - Apr. 1602 en Febr. 1606 - eind 1608), aan het Spaanse hof (1603) en te Genua.
In 1608 terug naar Antwerpen geroepen, wegens de dood van zijn moeder, bleef hij daar voor goed, werd er hofschilder bij de aartshertogen in Brussel en huwde er in 1609 Isabella Brant; na haar dood, in 1626, hertrouwde hij in 1630 met de 17-jarige Helena Fourment, de dochter van een handelaar in wandtapijten. Reeds in 1621 bezat hij een zomerverblijf te Ekeren; in 1635 kocht hij de heerlijkheid Het Steen bij Elewijt. Hij was een onvermoeibaar werker en onderbrak zijn arbeid alleen voor de diplomatieke reizen die hij ondernam in dienst van de aartshertogin Isabella, wier raadsman hij was geworden na de dood van haar gemaal (Parijs, Madrid, Londen). Hoewel hij in zijn jeugd weinig onderwijs genoot, was hij toch voor die tijd een geleerde: hij sprak verscheidene talen, las de Latijnse schrijvers en onderhandelde met wereldgeleerden over wetenschappelijke onderwerpen (oudheidkunde, natuurwetenschappen). Hij was trots op zijn kunstenaarschap, evenwichtig in zijn doen en laten, kon zijn geweldige levenskracht breidelen en bracht in zijn werk de twee markantste trekken van zijn karakter tot uitdrukking: zijn vitaliteit en zijn ruime visie, immers telkens weer schiep hij uit de volheid van zijn rijke wezen. Wie zijn diepe levensbewogenheid niet vat, vergelijkt Rubens met zijn tijdgenoot Rembrandt en spreekt dan ten onrechte van uiterlijkheid en zelfs van oppervlakkigheid.
De werken uit de verschillende tijdvakken van zijn leven zijn niet alle van hetzelfde gehalte. Hoewel men niet spreken kan van een geleidelijke ontwikkeling van zijn stijl, is het toch mogelijk onderscheid te maken tussen zijn jeugdwerken en die van zijn rijpere tijd, mits men rekening houdt met de werken die men definitief kan dateren. Er is geen enkel werk dat men met zekerheid kan plaatsen vóór het vertrek van de meester naar Italië.
In Italië (1600-1608) heeft hij talrijke werken vervaardigd, waarin de meester niet onder de invloed van de Italiaanse meesters staat, doch waarin hij tonen wilde dat hij zelf als de Italianen werkte. Zwak zijn nog de drie werken te Grasse, die hij in 1602 voor de Santa Croce te Rome maakte. Meer Vlaams zijn de Apostelen (Madrid 1603), en alreeds zeer persoonlijk is zijn groot Ruiterportret van de hertog van Lerma (Madrid), beide in Spanje geschilderd. In Italiaanse trant, in 1604-1605 vervaardigd voor het koor van de Jezuïetenkerk te Mantua, zijn de grote decoratieve schilderijen: De Doop van Christus (Antwerpen), De Transfiguratie (Nancy), De Familie Gonzaga in aanbidding voor de H. Drievuldigheid (Mantua) en De Besnijdenis (Genua). Te Genua vervaardigde de schilder tussen 1604 en 1606 uitstekende, moderne portretten.
In 1606 schilderde hij te Rome een groot werk voor de kerk Santa Maria in Vallicella: De H. Maagd vereerd door Engelen en Heiligen (Grenoble), waar de figuratie Italiaans is, doch de kleurverwerking zeer Vlaams. Het stuk werd geweigerd en de meester vervaardigde een nieuw werk dat zich thans nog in deze kerk bevindt.
Zijn eerste werken in Antwerpen worden gekenmerkt door een zeer bewogen levendigheid en donkere kleuren: De Aanbidding door de Koningen (Madrid 1609), Het Huwelijksportret met Isabella Brant (München 1609), De Verering van het H. Sacrament door de Kerkvaders (Antwerpen 1609), De Kruisoprichting (Antwerpen 1610). Door stijlvergelijking kan men er andere werken aan toevoegen. De grote bijval bleef echter uit, en in 1614 kwam de kunstenaar tot een rustiger vormgeving en een warmere volle kleur, die aansloten bij de heersende traditie: vleugels van De Afneming van het Kruis (Antwerpen 1614), De Verrijzenis (Antwerpen 1612), Jupiter en Callisto (Kassel 1613), De Liefdegod zijn Boog spannend (Schleissheim), De Vlucht naar Egypte (Kassel), De Pietà (Wenen), Suzanna en de Grijsaards (Stockholm) en De verkouden Venus (Antwerpen), alle bij uitzondering gesigneerd en gedateerd 1614, De ongelovige Thomas (Antwerpen 1615) en O. L. Vrouw het Kind aanbiedend aan Sint Franciscus (Dijon 1618), waaraan tal van werken in dezelfde stijl kunnen worden toegevoegd.
In 1618 begon de periode van volle ontplooiing van Rubens’ eigen stijl. Zijn vormgeving werd opnieuw meer bewogen, doch beter beheerst, de kleurigheid werd helderder en vol overgangstonen, de uitvoering steeds vlugger. In 1618 begon ook de korte periode (tot ca 1622) waarin hij overwoog een nieuw atelier in te richten voor massaproductie, met behulp van reeds volwaardige schilders (Frans Snijders, Jan Wildens, Paul de Vos). Een nauwkeurig onderzoek aangaande zijn voornaamste grote scheppingen uit 1618-1622 heeft aangetoond dat deze geheel van de meester zelf zijn (Het grote Laatste Oordeel, München; De Val van de Verdoemden, München; De Val van de Oproerige Engelen, München; De Mirakels van de H. Ignatius, Wenen; De Mirakelen van de H. Franciscus Xaverius, Wenen; De Slag van de Amazonen, München; De Laatste Communie van de H.
Franciscus van Assisi, Antwerpen, en De Lansstoot, Antwerpen). Het kleine Laatste Oordeel (München) werd echter vergroot door een medewerker. Zelfs bij de seriewerken als De Geschiedenis van Decius Mus (Vaduz), De Galerij Maria de Medicis (Louvre) en De Geschiedenis van Constatijn (alleen de schetsen bewaard) werd hij door anderen niet of weinig geholpen. Aan de onafgewerkte grote doeken als De Galerij Hendrik IV (Florence) ziet men dat hij zulke grote werken zelf uitvoerde.
Tot de laatste periode van zijn œuvre behoren De Roeping van de H. Bavo (Gent), De Aanbidding door de Wijzen (Antwerpen), Het portret van Vladislas-Sigismund (New York, alle drie uit 1624), Het portret van de Hertog van Buckingham (Florence, 1625), Het portret van Isabella Brant (Florence en Cleveland, 1625), De Hemelvaart van O. L. Vrouw (Antwerpen, 1626). Het portret van Ambrosius Spinola (Brunswijk en Saint-Louis).
In 1627 vervaardigde Rubens schetsen en de kartons voor De Triomf van de H. Eucharistie (schetsen hoofdzakelijk te Madrid, kartons in het Louvre en in het museum te Sarasota) voor de bekende wandtapijten in het Carmelietessenklooster te Madrid. In 1628 schilderde Rubens aan het hof te Madrid verscheidenen portretten van de koninklijke familie en copieën naar werken van Titiaan. Tijdens zijn verblijf in Londen (1629-1630) schilderde hij aldaar hofportretten en voor Karel I De Allegorie van de Vrede en de Oorlog en Sint Joris en de Draak (beide te Londen). Uitstekende werken uit de laatste tien jaren van zijn leven zijn verscheidene portretten van Helena Fourment, O. L.
Vrouw een Kazuifel overhandigend aan de H. Ildefondus (Wenen, 1630), de schets Meleager en Atalante (Amsterdam, bij uitzondering gemonogrammeerd en gedagtekend 1634), De Aanbidding door de Wijzen (Londen, 1634), de plafonds van De Verheerlijking van Jacobus I voor het Westminster-paleis te Londen (1634), Het portret van Jan Brant (München, 1635) en in 1635 de schetsen voor theaters, de triomfbogen, de beeldhouwwerken en de schilderijen, die de straten van Antwerpen moesten versieren bij de blijde intrede van Ferdinand van Oostenrijk. In 1636 werd De Optocht naar de Calvariënberg (Brussel) vervaardigd, en bijna tegelijkertijd De Marteldood van Sint Lieven (Brussel).
In de laatste jaren van zijn leven was de meester dikwijls door ziekte verhinderd het penseel op te nemen. In 1637 dateert hij Het portret van een Priester (Parijs) en Het portret van Pater Frans Geubels (Londen). Van 1638 dagtekenen De Gevolgen van de Oorlog (Florence), Het Oordeel van Parijs (Madrid), De Marteldood van de H. Petrus (Keulen); van 1639 De H. Augustinus en De Marteldood van de H. Thomas (beide Praag). In de laatste jaren werkte de meester aan Perseus en Andromeda (Madrid), na zijn dood voltooid door Jordaens, en aan De Ontvoering van de Sabijnse Vrouwen (Madrid), door een onbekende schilder voltooid.
PROF. DR LEO VAN PUYVELDE
Lit. (o.a.): V. C. F. Schneevoogt, Catalogue des Estampes gravées d’après P.P.R. (Haarlem 1873); M. Rooses, L’Œuvre de R. (Antwerpen 5 dln 1886-1892); Ch. Ruelens en M.
Rooses, Correspondance de R. (Anvers, 6 dln 1887-1909); J. Burckhardt, Erinnerungen aus R. (Basel 1898, London 1938); E. Michel, R. (Paris 1900); M. Rooses, R., zijn Leven en zijn Werken (Antwerpen 1901); A. Rosenberg, R. Klassiker der Kunst (Stuttgart 1904); E.
Dillon, R. (London 1909); R. Oldenbourg, R. Klassiker der Kunst (Stuttgart 1921); id., P.P.R. (München 1922); P. Arents, Geschriften van en over R. (Antwerpen 1940); H. E. Evers, P.P.R. (München 1942); H.
E. Evers, R. und sein Werk (Brussel 1943); Leo van Puyvelde, R. (Brussel 1952).