Nederlands componist (Leipzig 9 Mei 1855 - Utrecht 13 Sept. 1932), studeerde aan het conservatorium te Leipzig o.m. bij Hauptmann, Richter en Reinecke, werd in 1878 benoemd tot leraar aan de muziekschool van Toonkunst te Amsterdam, werd bij de oprichting van het Amsterdamsch Conservatorium hoofdleraar en van 1914-’24 directeur van die instelling.
Tevens is Röntgen werkzaam geweest als pianist en als dirigent. Als pianist heeft hij een grote naam verworven door het begeleiden van Stockhausen en vooral van Messchaert met wie hij talrijke concertreizen maakte. Een hechte vriendschap ontstond tussen Röntgen en Grieg. Hoewel Röntgen zich in 1924 uit het openbare leven terugtrok, bleef de aandacht op hem gevestigd; zo werd hij bijv. in 1930 benoemd tot doctor h.c. van de Universiteit te Edinburgh. De warme liefde, die Röntgen koesterde voor de muziek, heeft hij overgedragen op zijn zoons, van wie Julius en Joachim naam maakten als violist, Engelbert en Edward als cellist en Johannes als pianist en componist.
De componist Julius Röntgen beschikte over een haast legendarische techniek en vruchtbaarheid: iedere muzikale vorm beheerste hij, een fuga schreef hij even gemakkelijk en volmaakt als een volksliedbewerking. Het ligt voor de hand, dat hem sterke banden verbonden met de Duitse romantiek. Dit is er vooral oorzaak van geweest, dat antiromantische stromingen na 1914 de betekenis van Röntgen hebben doen onderschatten en hem de ereplaats in de Nederlandse muziek hebben onthouden, die hem toekomt. Ook nationale motieven werden daarbij wel gebruikt; ten onrechte, want Julius’ vader Engelbert Röntgen was een geboren Nederlander en geen ander Nederlands componist is zozeer als hij geïnspireerd door de Nederlandse folklore.
R. schreef o.m. de opera’s Agnete, De lachende Kavalier en Samûm, voor orkest 12 symphonieën, Nordische Ballade, 2 pianoconcerten, 1 vioolconcert, 1 celloconcert, Oudnederlandse dansen, filmmuziek, talrijke kamermuziekwerken zoals een pianokwintet, strijkkwartetten, strijktrio, blazersserenade, vioolsonates, cellosonates, pianosonates, liederen en koorwerken. Hij is ook de auteur van „Brahms im Briefwechsel mit Th. W. Engelmann” (1918) en van een biografie van Grieg (1930) waarin tal van brieven van Grieg aan R. zijn opgenomen.
Lit.: A. Röntgen-des Amory van der Hoeven, Brieven van J. R. (1934); W. H. Thijsse, Zeven Eeuwen Nederlandse Muziek (1949).