Nederlands dichter (Amsterdam 1547 - begr. 19 Febr. 1620), was koopman te Amsterdam en behoorde tot de vooraanstaande figuren in de rederijkerskamer „In liefde bloeiende”. Een innige vriendschap verbond hem met Hendrik Laurensz.
Spieghel; ook Jan van Hout behoorde tot zijn goede vrienden. In 1583 trad hij in het huwelijk met Aefje Jansdochter; zijn huis vormde sedert, doch vooral na 1600, een geliefkoosde verzamelplaats van fijne geesten, gelijk o.a. Vondel getuigt. Het duurde tot 1612 eer iets van zijn werk in het licht kwam; in dat jaar werd buiten zijn voorkennis uitgegeven een bundeltje Lof van de Mutse ende van een Blaeuwe Scheen, met noch ander Boerten en Quicken en dit gaf hem aanleiding in 1614 zelf onder de titel Brabbelingh een verbeterde en vermeerderde editie van zijn werk te doen verschijnen. De grootste plaats wordt daarin ingenomen door Quicken, in hoofdzaak zeer korte, berijmde aardigheden en epigrammen, voor een deel navolgingen van buitenlandse schrijvers, vooral van Martialis. Daarnaast bestaat het uit Tuyters (sonnetten), Jammertjens (elegieën), Rommelsoo, enige raadsels en een paar grote gedichten.
Roemer Visscher gebruikt hierin nog het metrum der rederijkers; van zorg voor het rhythme, van dichterlijke verheffing is weinig te bespeuren, zijn aardigheden zijn vaak gewaagd. Nochtans heeft zijn werk grote verdienste om de levendigheid van geest, de warmte van gevoel en de puntigheid van uitdrukking en neemt Roemer Visscher een voorname plaats in onder de humanistische dichters van Nederland. In hetzelfde jaar gaf hij ook zijn Sinnepoppen in het licht (herdr. d. L. Brummel, 1949), blijkbaar niet lang te voren gemaakte bijschriften in proza bij emblemata. De toon van deze zedegispingen is levendig, meest schertsend of spottend, de vorm puntig. Zijn dochter Anna voorzag in een herdruk elk plaatje van een kort versje.Lit.: J. Koopmans, R. V., in: De nieuwe taalgids IV (1910); N. van der Laan, Uit R. V.’s Brabbeling (2 dln, i9i8-23); J. F. M. S terck, Aanvullingen tot het leven van R.V., in: Oud-Holland, XXXIII (1915).