Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ROBBERS, herman (johan)

betekenis & definitie

Nederlands schrijver (Rotterdam 4 Sept. 1868 - Amsterdam 15 Sept. 1937), was van 1886-1905 werkzaam in de boekhandel, werd in 1905 redacteur van Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift en wijdde zich sedertdien geheel aan de letteren; van 1927-’31 was hij lid van de directie van N.V. Elseviers Uitgeversmij.

Het œuvre van Robbers is in zijn vorm en inhoud sterk bepaald door de tijd waarin het ontstond. Het is naturalistisch, gericht op uitbeelding van een maatschappelijke situatie, vertoont ook de nadelen van stijlinvloed der toenmaals nog nabije Beweging van Tachtig: brede beschrijvingen en detaillering. Anderzijds hebben de persoonlijke kwaliteiten van deze auteur zijn werk een waarde gegeven die opweegt tegen de vergankelijke betekenis van de aspecten der periode van oorsprong. Het naturalisme van Robbers wordt gekenmerkt door een zuiver en beheerst streven naar objectiviteit, dat in evenwicht blijft met de subjectieve gevoeligheid. Door zijn degelijk vakmanschap bracht hij de werkelijkheidsbeschrijving op een niveau, dat zijn romans de waarde geeft van een document en waardoor zijn invloed belangrijk was, vooral op vrouwelijke auteurs. De stof van zijn romans was het leven van de gegoede burgerij; zijn thema’s schieten te kort in variatie.

In zijn critieken in Elseviers Maandschrift heeft hij een waardevolle kroniek geschreven van de Nederlandse romankunst van zijn tijd. Robbers was een der oprichters van de Ver. van Letterkundigen (1905) en heeft de aansluiting van Nederland bij de Berner Conventie in belangrijke mate bevorderd.

Bibl.: Onder pseud. Phocius: Kalverliefde; De verloren zoon; De vreemde plant (1895). Onder eigen naam: De roman van Bernard Bandt (1897); De bruidstijd van Annie de Boogh (1901); Van Stilte en Stemming (1905); De roman van een gezin (1909-1910); Helene Servaes (1914); Een Mannenleven (I, Sint Elmsvuur, 1919; II, Op hooge golven, 1924; III, De Thuisreis, 1927); Redding (1933); Een oude Beiersche stad (1918); De Haagsche ooievaar (1920); De Nederlandsche literatuur na 1880 (1922); Het ontstaan van een roman (1922); Literaire smaak (1924).

Lit.: E. Zernike, H. R. als romanschrijver (1928); Idem, Levensber. in Jb. Mij. v. d. Ned. Letterk. (1937-’38).

< >