een stelsel van ondergrondse gesloten blusleidingen, dienende tot afvoer van afvalwater en/of hemelwater naar een of meer punten, waar het (meestal na zuivering in een afvalwaterzuiveringsinstallatie) op het openbare water wordt geloosd.
Vanouds heeft het hygiënisch instinct van de mens hem er toe gebracht zijn afvalstoffen (in hoofdzaak excrementen) uit zijn directe omgeving te verwijderen. Reeds de oude Assyrische, Egyptische en Minoïsche culturen leveren resten op van goede rioleringssystemen. De Griekse en Romeinse cloaken zijn bekend; ook in onze streken (Keulen, Trier) treft men resten aan. In de Middeleeuwen ging het inzicht van de noodzaak ener riolering langzamerhand verloren, en de toestanden op dit gebied in grote steden uit latere tijd tarten elke beschrijving. Dit geldt niet slechts voor de wijken der armen; de onzindelijke verhalen over het Versailles van de Zonnekoning en zijn opvolgers zijn bekend genoeg.
In de 19de eeuw brak zich een beter inzicht baan; men begon met het afvoeren van het afvalwater van de plaats, waar het ontstond naar de dichtstbijzijnde waterloop. De groei der bevolkingscentra, het dichter worden van de bevolking, de voortschrijdende waterbeschaving en de toenemende industrialisatie waren factoren, die er toe noopten de rioleringen uit te breiden en te perfectionneren, en vooral het effluent (rioolvocht) onschadelijk te maken alvorens het werd geloosd in de openbare wateren. In Nederland zijn thans vrijwel geen bevolkingskernen van enige omvang meer, die geen riolering bezitten. Voor verspreide bewoning treft men individuele behandeling der afvalstoffen aan (in beerputten, septictanks e.d.), ondanks het hieraan verbonden gevaar van bodemvervuiling. Voor de aanleg van rioleringen treft men twee systemen aan: het gescheiden stelsel en het gemengde stelsel (tout à l’égout). Bij het gescheiden stelsel wordt het eigenlijke afvalwater door een afzonderlijk buizenstelsel afgevoerd, terwijl daarnaast een eigen buizennet bestaat (soms gecombineerd met open afvoerleidingen) voor alle atmosferische neerslag. Bij een gemengd stelsel wordt alle afval en alle neerslag gezamenlijk naar de lozingspunten afgevoerd door één enkel buizenstelsel.
Het gescheiden stelsel is in het algemeen kostbaarder dan het gemengde, omdat men een dubbel net nodig heeft. Daar staat tegenover, dat men alleen het effluent van de afvalwaterleidingen behoeft te zuiveren, zodat de zuiveringsinstallatie goedkoper kan zijn. Aangezien men bij hoge afvoeren (grote neerslag) meestal zal proberen het water onderweg door nooduitlaten kwijt te raken in een waterloop (zulks om op het buizennet te besparen), bestaat bij een gemengd stelsel het gevaar, dat men een mengsel van vuil en schoon (regen) water op het openbare water brengt. Men brengt echter de nooduitlaten steeds zo hoog aan, dat deze pas in werking komen, zodra het vuile water zo sterk is verdund, dat het geen kwaad meer kan.
Aan een goede riolering moet men de volgende eisen stellen:
a. de stroomsnelheid van het water dient zoveel mogelijk constant te zijn (en wel zodanig, dat deze bij halve vulling van de rioolbuis ongeveer 1,00 m/sec. bedraagt);
b. elke opstuwing van het water en oponthoud in de afstroming moet vermeden worden;
c. het net moet behoorlijk geventileerd zijn;
d. de leidingen moeten waterdicht zijn.
Aan de eis tot ventilatie wordt meestal voldaan door de standpijpen van de aangesloten woningen voor de ontluchting te gebruiken, of — zo geen standpijpen aanwezig zijn — de regenafvoerpijpen. Daar deze bovendaks (de regenafvoeren in de goot) uitmonden kan de stank geen hinder veroorzaken. Overigens dient men in bijzondere gevallen bijzondere maatregelen te nemen, bijv. bij garages benzineafscheiders. Als materiaal wordt voor het buizennet vrijwel algemeen beton gebruikt. De kleinere leidingen zijn cirkelvormig, de grotere zijn eivormig, terwijl de grote verzamelleidingen een bijzonder profiel hebben met een kleine goot in het midden voor de kleine afvoeren. Deze grote verzamelleidingen zijn soms gemetseld.
Voor de huisriolering (d.w.z. de buizen voorzover gelegen binnen de huizen en in de grond tot aan het straatriool) worden verschillende materialen gebruikt. Voor de verticale buizen meestal gegoten ijzer, ook wel asbestcement, terwijl de horizontale buizen (grondleiding) van gegoten ijzer, asbestcement of grès (geglazuurde gebakken klei) zijn.
Lit.: J. Bosselaar, Stedelijke rioleringen (Deventer 1951); E. J. Rothuizen, Rioleringen (Amsterdam 1930); Imbeaux, L’alimentation en eau et l’assainissement des villes; K. Imhoff, Taschenb. d. Stadtentwasserung (München, Berlin 1933); H.
E. Babbitt, Sewerage and Sewage Treatment (New York 1925).