Frans dichter (Charleville, Ardennen, 20 Oct. 1854 - Marseille 10 Nov. 1891), jong gekweld door onrust en opstandigheid, gedeeltelijk verklaarbaar door factoren van erfelijkheid en milieu, vluchtte bij herhaling uit zijn geboortestad, belandde bij Verlaine in Parijs in de kring der Parnassiens, waar hij zich moedwillig onmogelijk maakte, ondernam dan met zijn kunstbroeder de zwerftocht naar Londen die uitliep op het dramatisch einde in Brussel, zette toen alleen zijn Odyssee verder voort: leraar Engels in Londen en Stuttgart, vrijwilliger in het Carlistische leger in Spanje, bootwerker in Marseille, in Harderwijk koloniaal, deserteur op Java, administrateur bij een circus in Skandinavië, opzichter bij een internationale arbeiders-équipe op Cyprus, agent voor een handelshuis in Aden, handelaar in ivoor, muskus, goud, wierook en koffie in Abessinië, wapensmokkelaar voor negus Menelik en ten slotte na vreselijk lijden de dood in een hospitaal in Marseille.
Lange tijd berustte de roem van Rimbaud meer op zijn avontuurlijke loopbaan dan op zijn letterkundige arbeid, want die werd pas bekend toen Verlaine hem een plaats gaf bij de Poètes Maudits (1883) en de uitgave bezorgde van de Illuminations (1886). Toch was deze carrière niet minder raadselachtig en uniek. Gestimuleerd door zijn leraar van het collège G. Izambard, gesteund door chaotische lectuur (o.a. Coppée, Hugo, G. de Nerval), ontwikkelde zijn phenomenaal vroegrijp talent zich in ongelofelijk korte tijd. Toen hij in Oct. 1871 naar Verlaine vluchtte was hij reeds de dichter van het aangrijpende Le Dormeur du Val, het van fijne muzikaliteit getuigende Les Chercheuses de Poux of van het revolutionnaire Les Assis en bracht in portefeuille mee het grootse symbolische gedicht van de van zijn ankertouwen losgeslagen Bateau ivre, dat zijn eerste periode afsluit.
Dan volgt de ambitieuze tweede etappe, waarin de dichter tot „Voyant” wordt, de „Ziener”, waarin hij, Baudelaire als voorganger verheerlijkend, onder narcotische of alkoholische prikkels (tot vergif toe), in een bewuste „dérèglement de tous les sens”, een ontwrichting van alle zintuigen, tracht zijn visioenen en hallucinaties te verbeelden in woorden. Het resultaat van deze „alchimie du Verbe” zijn de vaak hermetische Illuminations (het woord waarschijnlijk op te vatten in de zin van „enluminures”, gekleurde prenten, want Rimbaud zelf noemt ze minachtend „Coloured plates”), maar waarin men prachtige prozagedichten vindt als Mystique Aube, Royauté, enz.
De reactie kon niet uitblijven. In de zomer van 1873, nog vóór hij zijn 18de jaar had bereikt, schreef hij Une Saison en enfer, een aangrijpend verslag van zijn „hellevaart”, een onverbiddelijke afrekening met zijn verleden, de erkenning inhoudend van het fiasco van zijn avontuur met Verlaine „l’époux infernal”, maar ook van zijn mislukte poging op artistiek gebied door middel van het woord bovennatuurlijke macht te verwerven. Het was zijn enige werk dat hij waardig vond in druk te verschijnen (Alliance typographique, Bruxelles 1873, slechts weinig exemplaren kwamen in omloop) en het is dan ook een open vraag of Rimbaud toen reeds definitief besloten was de literatuur vaarwel te zeggen; in alle geval heeft de kille reactie van de weinige personen aan wie hij het werk had toegezonden hem in zijn voornemen versterkt. Als een tiental jaren later zich bij hem nog de zucht tot publicatie manifesteerde, dan zou dit zijn voor een studie over het door hem bereisde Harargebied in Abessinië. Maar zowel Rimbaud’s meteoorachtige verschijning als zijn plotseling verdwijnen aan de letterkundige horizon is uniek in de wereldliteratuur.
De invloed van Rimbaud op de moderne poëzie van West-Europa is zeer groot geweest. Terwijl een Claudel in Une Saison en enfer een Christelijke mystiek vond die tot „bekering” kan voeren, zagen anderzijds de Surrealisten in Rimbaud de voorganger van hun nihilistisch streven. Voor de minnaars van de zuivere poëzie waren de prozagedichten uit de Illuminations de hoogste toppen waartoe de dichtkunst kan reiken.
DR R. WIARDA
Bibl.: Poésies (éd. critique) p. p. H. de Bouillane de Lacoste (1939); Œuvres p.p. Idem (1946); Œuvres complètes p.p. Rolland de Renéville et Jules Mouquet (Bibl. de la Pléiade, 1946). Lettres de la vie littéraire d’A. R. 1870-1875 p.p.
J. M. Carré (1931); Œuvres choisies, p. p. C.-E. Magny (1952).
Lit.: (beknopt) J. M. Carré, La vie aventureuse de J. A. R. (1926, 2de dr. 1939); J. Rivière, R. (1930); Etiemble et Y.
Gauclère, R. (1926, 2de dr. 1950, uitstekend); E. Starkie, R. en Abyssinie (1938); A. R. (London 1938, n. uitg. 1947); D. A. de Graaf, A. R. et la durée de son activité littéraire, diss. Amsterdam (1948); H. de Bouillane de Lacoste, R. et le problème des Illuminations, thèse Paris (1949); F.
Ruchon, R., documents iconographiques (1949); P. Petitfils, L’œuvre et le visage d’A. R. (1949); A. Breton, Flagrant délit (1950). Tijdschr.: Bulletin des amis de R. (Mézières sinds 1931, nouv. série sinds 1949).