(Rijssel, Frans: Lille), hoofdstad van het Franse departement Nord, ligt op 23 m hoogte in Frans-Vlaanderen aan de gekanaliseerde Deûle en telt (1946) 188870 inw. en met de industrievoorsteden een agglomeratie van ca 900.000 inw. Het is een belangrijke industrie- en handelsstad en spoorwegkruispunt van de Noorderspoorweg.
Van de 17de-eeuwse ommuring is nog slechts de Porte de Paris over, een Dorische triomfboog (1682), tegelijk een herinnering aan de verovering van Vlaanderen door Lodewijk XIV. Aanwezig is ook nog de grote door Vauban gebouwde, onregelmatig vijfhoekige citadel, enigszins afzijdig van de stad gelegen. Rijsel bezit slechts weinig monumentale bouwwerken, w.o. enige oude kerken (St Maurice, St Sauveur en Ste Catherine uit de 15de eeuw, Ste Madeleine uit de 17de en St André van 1702), de nieuwe, in 1855 in Gothische stijl begonnen en nog onvoltooide kerk Notre-Dame de la Treille, verder de beurs (in 1652 begonnen), het stadhuis (1925-’33, met 106 m hoge klokketoren), het gebouw van de prefectuur (1868), het museum (1893). Op de grote markt staat de zuil ter herinnering aan het beleg van 1792.Van grote betekenis is Rijsel als industriecentrum van nijverheid: linnenspinnerij, fabricage van linnen garens en van linnen stoffen (damast), katoenspinnerij, het weven van wol en de fabricage van tule en kant, ververij, blekerij, machine-, electrotechnische- en locomotievenfabrieken, olieraffinaderij, chemische fabrieken, bierbrouwerij en fabricage van suiker, cichorei en tabak, biscuits, chocolade. Verder is het een belangrijk financieel middelpunt. Er is een goederenbeurs, waar vnl. suiker en alkohol verhandeld worden, en een effectenbeurs. Veel Rijsels kapitaal is buiten de naaste omgeving, zelfs buiten Frankrijk belegd (o.a. Nederland). Ook is het de zetel van de prefectuur, van een gewone en een handelsrechtbank, van een Kamer van Koophandel en van Landbouw, van een filiaal van de Franse Bank en van onderscheiden vreemde consulaten.
Ten slotte is het ook het culturele centrum van Noord-Frankrijk. Er bestaat een universiteit met 4 faculteiten met ruim 3200 studenten en een vrije Katholieke universiteit. Verder zijn er o.a. een school voor kunst en een voor kunstnijverheid, een landbouwschool, een conservatorium, een planten- en dierentuin en onderscheiden musea, w.o. een belangrijke schilderijengalerij, een der rijkste van Frankrijk (met werken o.m. van Rubens, Van Dijck, Crayer, Jordaens) en het Wicar-museum (met 1500 tekeningen van Italiaanse meesters en een aan Raphaël toegeschreven buste van een jong meisje uit de 16de eeuw, een legaat van de te Rijsel geboren schilder Wicar).
Geschiedenis.
De stad ontstond, wellicht in de 10de eeuw, aan de voet van een Vlaamse grafelijke
burcht aan de Deûle. Omsloten door Leie en Deûle ontving zij de naam „L’isle”, later „Lille”. Pas in de 11de eeuw wordt haar bestaan uitdrukkelijk in de teksten vermeld en tegen het einde van deze eeuw moet zij wellicht haar stadskeure van de graaf van Vlaanderen hebben ontvangen. Sedert de 13de eeuw werd het de geliefkoosde verblijfplaats der graven, inzonderheid van Johanna van Constantinopel (1205-1244), die er verschillende belangrijke gebouwen liet optrekken (l’Hôpital Comtesse, N. Dame de la Treille), en van haar zuster Margaretha (1244-1280), die er de algemene ontvanger van Vlaanderen installeerde (voorloper van de Bourgondische rekenkamer).
Als zuidelijk gelegen stad in Vlaanderen, werd Rijsel in de 13de eeuw herhaaldelijk door de Franse suzerein ingenomen: in 1213 door Philips II-Augustus, in 1297 door Philips IV de Schone. Bij het verdrag van Athis-sur-Orge (1305) werd de stad aan Frankrijk verpand en door het verdrag van Pontoise (1312) door Philips de Schone afgekocht van Robert van Béthune. In 1368 bij het huwelijk van Margaretha van Male met de Bourgondische hertog Philips de Stoute, werd de stad aan Vlaanderen teruggeschonken. Sedert 1384 werd zij opgenomen in de Bourgondische staat van Philips de Stoute, die er zijn Rekenkamer oprichtte. De Bourgondiërs bouwden er een Prinsenhof, waar in 1454 Philips de Goede zijn beroemde Fazanteneed aflegde. Sedert 1477 kwam Rijsel onder de Habsburgs en sedert 1555 onder Philips II en diens Spaanse opvolgers.
In 1667 werd de stad door Lodewijk XIV op Spanje veroverd. In 1708 werd zij opnieuw door de Oostenrijkers ingenomen, doch in 1713 keerde zij voorgoed terug onder Frans beheer. Sedert de Franse Revolutie is Rijsel hoofdplaats van het Département du Nord.
In Wereldoorlog II werd de stad 1 Juni 1940 - 5 Sept. 1944 door de Duitsers bezet en door bombardementen geteisterd, waarbij ca 10.000 inw. het leven lieten.
DR T. LUYKX
Lit.: A. de Saint-Leger, Lille au moyen âge (1908); Lille sous la domination des ducs de Bourgogne ( 1909); Lille sous les dominations autrichienne et espagnole (1910-1911); Lille aux XVIIe et XVIIIe siècles (1913); A. Mabille de Poncheville, Lille-en-Flandre des origines à nos jours (7e uitg., 1951); R. Marquant, La vie économique à Lille sous Philippe le Bon (1940).