(in de Oudheid Rhodanus), rivier in Zwitserland en Frankrijk, ontspringt op 1753 m hoogte bij de N.O. grens van het Zwitserse Kanton Wallis, nabij Gletsch, als afvloeiing van de Rhônegletsjer, die zich van de Dammagroep (3633 m) tussen de Grimsel- en de Furkapas over 10 km uitstrekt, afdaalt tussen de Gerstenhörner (3185 m) en de Gelmerhörner (3200 m) aan de westzijde en de Glenstock (2597 m) en Dammastock (3633 m) aan de oostzijde. De rivier stroomt door het grote lengtedal van Boven-Wallis (122 km lang, 3,5 km breed) tussen de Lepontische, de Penninische en Berner Alpen.
Zij neemt rechts de Massa (afvloeiing van de Aletschgletsjer), de Lonza en de Dala op en links de Visp, Borgne, Dranse en andere waterrijke gletsjerstromen, vormt dan de grens tussen de kantons Wallis en Waadt, wordt beneden St-Maurice bevaarbaar en stroomt bij Le Bouveret (372 m boven de zeespiegel) met 3 armen uit in het Meer van Genève (Lac Léman).Na dit meer verlaten te hebben bij Genève stroomt zij in Z.W. richting, neemt de Arve op, stroomt tussen de Jura en het voorgebergte van Savoye en betreedt, nadat zij over een afstand de grens tussen het kanton Genève en Frankrijk heeft gevormd, geheel Frans gebied. Zij vormt op vele plaatsen een smal, cañonvormig dal, verdwijnt nabij Fort Lecluse onder de oppervlakte (Pertes-du-Rhône, grotendeels echter opgeruimd), daarna weer door een smalle rotskloof (Malpertuis) en is van daar af weer bevaarbaar. Na het opnemen van de Ain stroomt zij langs Lyon en neemt daar de Saône op. Hierna is de Rhône ingesloten tussen het Hoogland van Auvergne ter rechterzijde en de uitlopers van de Alpen ter linkerzijde. Het dal van de Rhône verwijdt zich bekkenvormig nabij Vienne, Valence en Montélimar en krijgt beneden Donzère een zuidelijke plantengroei.
De in 1933 opgerichte Compagnie Nationale du Rhône exploiteert electriciteitswerken met behulp van de waterkracht van de rivier nabij Bellegarde. In het slechtst bevaarbare deel, tussen Donzère en Mondragon kwam in 1952 een geweldig waterbouwkundig werk gereed, waarbij de rivier over een afstand van 28 km een nieuwe bedding kreeg, waardoor het scheepvaartverkeer ten zeerste wordt gediend. Hiertoe werden tevens twee grote sluizen gebouwd terwijl nabij Bollène een hydro-electrisch krachtwerk verrees met een capaciteit van 2 milliard kWh per jaar (waardoor de hydro-electrische centrale bij Dnjepropetrowsk wordt geëvenaard).
Beneden Pont-St-Esprit verbreedt het Rhônedal zich en gaat bij Avignon over in een ruime, dorre vlakte, welke een vroegere zeeboezem is, die werd opgevuld door het puin van de Durance. Bij Arles verdeelt de rivier zich in een westelijke en een oostelijke arm. De eerste is de Petit Rhône (die weer een zijarm heeft: de Rhône Vif) en de tweede, de Grand Rhône, die 86 pct van het water afvoert. De beide hoofdarmen omsluiten het eiland Camargue. Aangezien de Rhône jaarlijks 21 millioen m3 slib aanvoert, neemt de grootte van de delta, vooral bij de Grand Rhône, zeer snel toe (57 m per jaar). In het algemeen is de Rhône voor de scheepvaart moeilijk bevaarbaar (zeer grote stroomsnelheid en vele zandbanken).
In de loop der jaren heeft men echter aan haar loop veel verbeterd. In 1863 heeft men 7 km boven de monding een kanaal gegraven naar de Golf van Fos: het Kanaal van St-Louis, lengte 3 km; het voldoet evenwel niet. Aan de mond ligt de haven Port-Saint-Louis-du-Rhône. De rivier heeft een lengte van 812 km en een stroomgebied van 98.885 km2, waarvan 90.600 km2 tot Frankrijk behoort.
Zij is door het Rhône-Rijnkanaal met de Rijn verbonden, door een nieuw kanaal (in plaats van het kanaal van St-Louis) met de Etang-de-Berre, door het Bourgondisch Kanaal met de Seine, door het Canal-du-Centre met de Loire, terwijl voorts Arles en Port-de-Bouc (47 km) en Beaucaire en Aigues-Mortes (59 km) door kanalen zijn verbonden. Het kanaal van de Rhône naar Marseille door de Etang-de-Berre kwam in 1927 gereed. Aan de Middellandse Zee, in de delta, ligt het badplaatsje Les-Saintes-Maries-de-la-Mer.
Lit.: Ch. Lenthéric, Le R. histoire d’un fleuve, 2de dr. (1905); M. Pardé, Le régime du R., 2 dln (Grenoble 1925); F Seive en A. Cholley, Atlas photographique du R. I (1932); La région du Bas-R. (1935); G. Faure, Aux bords du R. (1941); M.
Pardé, Quelques nouveautés sur le régime du R. (Lyon 1942); Gumuchian-d’Argent, R. (1948); E. Hugentobler, Le R. navigable du Léman à la Méditerranée, étude de géographie humaine (1949).