Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RASJÎD AL-DÎN

betekenis & definitie

voluit Rasjîd al-Dîn Fadl Allâh Aboel Chair, beroemd Perzisch historicus en staatsman (Hamadân ca 1247 - Tebrîz 18 Juli 1318), van Joodse afkomst, was eerst lijfarts van de Mongoolse sultan Abaka Chân, werd in 1298 vizier onder Ghâzân Chân (1295-1304) en bleef dit onder diens opvolger Oeldjaitoe (1304-1316). Onder deze vorst bouwde hij een prachtige voorstad aan de nieuwe residentie Soeltânije, naar hem Rasjîdija genoemd.

Gedurende de regering van Aboe Sa’îd werd hij ten gevolge van intriges eerst van zijn ambt beroofd en in 1318 te Tebrîz terechtgesteld. Zijn beroemdste werk is de Djâmï al Tâwdrîch (Verzameling der Kronieken) , een algemene wereldgeschiedenis van de oudste tijden tot 1301.In deze omvangrijke historische encyclopaedie, die in de Middeleeuwen noch in Europa, noch in Azië haar gelijke vond, werd, behalve de geschiedenis der Turken, Mongolen en Mohammedaanse volkeren, ook die van de andere grote naties der toenmaals bekende wereld (o.a. Chinezen, Franken, d.w.z. Europeanen, en Indiërs) voor het eerst volgens originele bronnen geschreven. Van Rasjîd al-Dîn’s hand stammen ook verscheidene filosofisch-theologische en natuurkundige verhandelingen. Door middel van door hem gestichte bibliotheken zorgde hij voor een vèrgaande verspreiding en vertaling (o.a. in het Arabisch) van zijn werken.

PROF. DR K. JAHN

Bibl.: Hist. des Mongols de la Perse, publ. p. E. M. Quatremère, I (Paris 1836, Perz. en Fr. m. uitv. biogr.); Introd. à l’hist. des Mongols etc. éd. p. E. Blochet, 2 dln (Leyde 1911-12); Hist. univ., texte persan avec trad. et annot. p.

K. Jahn, I: Hist. des Francs (Leiden 1951).

Lit.: E. G. Browne, A Literary History of Persia, III (Cambridge 1928); W. Berthold, Turkestan Down to the Mongol Invasion. Transl. from the Russ., 2de dr. (London 1928).

< >