voluit Raffaello Santi (of Raffaele Sanzio), Italiaans schilder (Urbino 28 Mrt of 6 Apr. 1483 - Rome 6 Apr. 1520), behoort met Leonardo* da Vinci en Michelangelo* tot de drie grote meesters van de Renaissance. Kenmerkend voor hem is het ogenschijnlijk gemak, waarmede hij zijn werken ten uitvoer bracht.
Maar dat het schilderen hem zo gemakkelijk is afgegaan, lijkt alleen zo door de vanzelfsprekendheid en eenvoud van lijn en vorm van het eindresultaat; in werkelijkheid gingen er verschillende voorstudies aan vooraf, die ons soms in tekeningen of gravures zijn bewaard gebleven. Verder nam hij gemakkelijk over wat andere kunstenaars vóór hem hadden gevonden en verwerkte deze vormen tot een eigen ontwerp. Zo heeft hij van Perugino*, Leonardo, Fra Bartolommeo* en Michelangelo motieven nagebootst. Vasari noemde hem al een groots imitator. Hij was geen navorser als Leonardo en geen worstelaar met problemen zoals Michelangelo. Zijn tijdgenoten roemden zijn goede humeur, aangenaam optreden en uiterlijke verschijning.
Zijn leven valt in drie perioden uiteen: de jeugd en leertijd in Urbino en Perugia. een tussentijd in Florence en de periode van rijpheid, tot zijn dood, in Rome. Zijn werk is in vier groepen in te delen: de portretten, de Madonna’s en overige religieuze schilderijen, de fresco’s en de kartons voor tapijten.In Urbino heeft hij het eerste onderricht gehad van zijn vader, de dichter en schilder Giovanni Santi, die echter geen groot schilder was en stierf toen Raphaël 12 jaar oud was. Daarna heeft hij misschien les gehad van Timoteo Viti, maar in 1499 ging hij naar Perugia in de leer bij Perugino, wiens stijl hij geheel overnam. Uit deze tijd stammen een altaar in Città di Castello, in samenwerking met een andere leerling van Perugino gemaakt, en de kleine bonte stukken: de Drie Gratiën (Chantilly) en de Droom van de ridder (Londen, Nat. Gall.). Het afsluitende stuk van deze periode is de Sposalizio (1504, Milaan, Brera), waarin hij de compositie van Perugino’s fresco de Sleutelovergave in het Vaticaan en zijn gelijknamig schilderij in Caen tot een eenvoudige, rustige handeling heeft teruggebracht. Volgens Vasari heeft dit werk hem beroemd gemaakt, hoewel hiervan geen vroegere gravures dan die uit de 19de eeuw bekend zijn.
In 1504 vertrok hij naar Florence, waar hij van Leonardo het tekenen leerde en van Fra Bartolommeo de bewogen symmetrie. Het belangrijkste werk uit deze periode is de Graflegging voor de S. Francesco in Perugia (1507), nu in de Gal. Borghese in Rome, waarin het dragen van het lijk van Christus een nieuw motief is, dat aanleiding geeft tot verschillende lichaamshoudingen in actie, zoals dit toen in de Florentijnse schilderkunst aan de orde was.
Op aandringen van Bramante* werd hij in 1508 door paus Julius II naar Rome geroepen, waar hij de opdracht kreeg de zgn. Stanze en Loggie in het Vaticaan met fresco’s te versieren. Dit viel samen met de opdracht aan Michelangelo voor de beschildering van de Sixtijnse kapel. Zijn roem verbreidde zich nu snel en hij kreeg vele opdrachten, zodat het hem mogelijk was een grote staat te voeren. In 1515 kreeg hij ook nog de leiding van de bouw van de St Pieter en werd conservator van alle monumenten in een kring van tien mijl om Rome. Zijn vroege dood op zijn 37ste verjaardag werd te Rome als een ware slag gevoeld. Hij werd in het Pantheon bijgezet.
Zijn grootste werk zijn de fresco’s in de drie zalen van het Vaticaan, waaraan hij van 1508 tot zijn dood werkte. De eerste zaal was de Stanza della Segnatura (1508-1511), waarin hij de machten, die het geestelijke leven beheersen (de theologie, de filosofie, de poëzie en het recht) aan de zoldering heeft afgebeeld en op de wanden de groepen van mensen die deze machten huldigen, de Christelijke gemeente in de Disputa, de filosofen in de School van Athene en de dichters in de Parnassus. Twee principes van Raphaël en ook van de 16de eeuw, in tegenstelling met de 15de eeuw, komen in de tegenover elkaar staande fresco’s van de Disputa en de School van Athene duidelijk naar voren, nl. de Bellezza en de Maniera grande. Hij koos voor wat hij wilde uitbeelden de schoonste vorm en gaf alleen het belangrijke duidelijk weer, met weglating van al het toevallige. In de Disputa, die een discussie over, maar een verheerlijking van het geloof is, scharen de vier kerkvaders en kerkelijke hoogwaardigheidbekleders zich om het altaar, terwijl in de hemelse zone Christus is weergegeven met Johannes en Maria en de discipelen. In de School van Athene, die later is ontstaan, heeft hij de verschillende groepen mensen in een vast verband opgenomen door de machtige architectuur, die hij tot achtergrond heeft gekozen. De figuren van Plato en Aristoteles, die hun leer bespreken, zijn tot centrale figuren gemaakt door hen te plaatsen in het licht van de laatste boogopening. Van hen wordt, door de op de treden liggende
Diogenes, de aandacht overgeleid op de groepen van de voorgrond. Het derde, veel kleinere fresco, De Parnassus, is minder strak van compositie, omdat bij de om Apollo geschaarde muzen en dichters de handeling ontbreekt. In de tweede kamer, de Stanza d'Eliodoro (1512-14), zo genaamd naar één van de fresco’s, zijn voorstellingen gegeven van de hulp van God aan de kerk. In het eerste fresco is het moment weergegeven dat onmiddellijk vooraf gaat aan het vertrapt worden van Heliodorus, die de gelden van de weduwen en wezen kwam roven, door de hemelse ruiter. In de hevige actie van dit beeld werkt de figuur van paus Julius II, die op een draagstoel wordt binnengebracht en aan het gebeuren geen deel neemt, storend. Ook in het fresco op de tegenoverstaande wand, De Mis van Bolsena, is de paus tegenwoordig, hier niet storend, maar gebruikt als symbool van de onbewogenheid van de kerk, tegenover de verbaasde, ongelovige priester.
Op de derde wand is de verdrijving van Attila weergegeven en op de vierde in drie nachtscènes de bevrijding van Petrus. De fresco’s in de derde kamer, de Stanza dell’Incendio, zo genaamd naar de Borgo-brand, zijn bijna geheel door leerlingen uitgevoerd. In opdracht van paus Leo X versierde hij de Loggie van het Vaticaan met fresco’s en ornamentale voorstellingen. Voor tapijten die op feestdagen de wanden van de Sixtijnse kapel zouden bedekken, vervaardigde hij tien kartons, waarvan er zeven over zijn (Londen, South Kensington mus.). De gehele serie tapijten, die in Brussel bij Van Aelst zijn geweven, hangt tegenwoordig in de Galleria degli Arazzi in het Vaticaan. Voor Agostino Chigi maakte hij het fresco, de Triumf van Galathea, in de villa Farnesina te Rome en 12 voorstellingen uit het verhaal van Amor en Psyche.
Meer nog dan de al besproken werken hebben de schilderijen van Madonna’s Raphaël beroemd gemaakt. Hij heeft deze uitgebeeld in alle drie perioden van zijn leven en in de opeenvolgende reeks is een zoeken naar steeds geslotener compositie duidelijk te onderkennen. Van de Madonna zelf straalt een rust uit, alsof haar nooit meer iets onaangenaams te wachten stond. In bijna alle is de invloed van Leonardo nog aan te wijzen en vele staan direct in verbinding met tekeningen van deze.
In zijn Klassische Kunst heeft H. Wölfflin aangetoond, dat dit thema, op welke wijze ook weergegeven, te halver figure, ten voeten uit, met één of twee kinderen of met meer personen als in de heilige familie, bij Raphaël steeds dezelfde ontwikkeling heeft. De eerste reeks begint met de Madonna del Granduca (1505, Florence, Gall. Pitti), die nog verticaal opgebouwd is en ontwikkelt zich met de M. Tempi (1507, München, Pin.) en de M. Bridgewater van 1512, tot het tondo van de M. della Sedia (1514, Florence, Gall. Pitti).
Maria zittend en ten voeten uit met twee kinderen in pyramidaal opgebouwde compositie begint met de M. del Cardellino (1506, Florence Uff.) en gaat met de Belle Jardinière (1506, Parijs Louvre) en de M. in de Weide (1506, Wenen, Hofmus.) naar de M. Alba (1509, Leningrad, Ermitage). Tot de stukken met meer figuren behoren de M. Canigiani (1506, München, Pin.) en de M. del Baldacchino. Tot de grote Romeinse stukken behoren de genadebeelden, de M. di Foligno, waar Maria met het kind op een wolk zittend verschijnt (1511 Rome, Vat.), de M. del Pesce (Madrid, Prado) en de beroemde Sixtijnse Madonna (1516, Dresden, Gemäldegal.), waarbij Maria over de wolken schrijdt tussen de H. Sixtus en Barbara. Aan deze Madonna-schilderijen sluiten de overige met bijbelse en heiligengeschiedenissen zich aan. De belangrijkste hiervan zijn de H.
Joris met de draak (1506, Parijs, Louvre), S. Cecilia (1513, Bologna, Pin.), de Kruisdraging Christi van 1517, genaamd lo Spasimo di Sicilia (Madrid, Prado) en de Transfiguratie op de berg Tabor (1519-20, Rome, Vat.).
Behalve de portretten die hij in zijn grote fresco’s heeft ondergebracht heeft hij ook nog vele tijdgenoten in aparte beeltenissen weergegeven. Een zelfportret bezitten wij uit 1506 (Florence, Gall. Pitti). Tot de bekendste portretten behoren die van Angelo en Maddalena Doni (1506, Florence, Gall. Pitti), een kardinaal (1511, Madrid, Prado), La Donna Velata (1514, Florence, Gall. Pitti), Baldassare Castiglione (1516, Parijs, Louvre), Paus Julius II (Florence, Uff.), Paus Leo X met twee kardinalen (1518, Florence, Gall.
Pitti). Als architect ontwierp Raphaël een nieuw plan voor de S. Pieter, dat echter niet ten uitvoer is gebracht (Zie ill. Benedictus).
F. B. DE VRIES
Lit.: H. Grimm, Vasaris Raphaël. Biographie, Übers, und Kommentar (Berlin 1872); Idem, R. (1896, 1936); Ad. Rosenberg, R. (Klass. d. Kunst, Stuttgart 1906, 5de dr. 1922); W. E.
Suida, R. (London 1941); Oskar Fischei, R.’s Zeichnungen (Berlin 1913-1941); Idem, R. (London 1948); Ad. Venturi, R. (Roma 1920); H. Focillon, R. (Paris 1926); Sergio Ortolani, R. (Bergamo 1942, m. uitv. bibliografie); R.’s Drawings, with Introd. by V. Middledorf (New York 1945).