Tegen het einde van de 17de eeuw ontstond in het van de buitenwereld vrijwel geheel geïsoleerde Japan een streven om kennis te nemen van Westerse wetenschappen. De geschriften van de pioniers van deze beweging Arai Hakoeseki en Nisjikawa Dsjôken gaven nog slechts blijk van een zeer beperkte kennis van het buitenland, vnl. verkregen door mondelinge inlichtingen van Portugese of Spaanse missionarissen.
Een doeltreffende studie met het oogmerk daaruit voordeel te trekken op cultureel en materieel gebied werd eerst, aangemoedigd door de zeer verlichte sjôgoen Tokoegawa Yosjimoene, ter hand genomen in de eerste helft van de 18de eeuw. Een krachtige stoot daartoe gaf de door genoemde sjôgoen genomen maatregel het verbod van invoer van buitenlandse boeken op te heffen. De eerste kennis omtrent Westerse wetenschappen werd verkregen uit door missionarissen in het Chinees vertaalde werken op het gebied van astronomie en wis- en natuurkunde. Reeds spoedig echter kon door bemiddeling van te Desjima werkzaam gestelde tolken voor de Nederlandse taal kennis worden genomen van de inhoud der door de Hollanders aangevoerde Europese werken. De beoefenaars van deze Westerse wetenschappen (Yôgakoe) noemden zich Rangakoesja (geleerden der Hollandse wetenschap). Verschillenden van deze Rangakoesja slaagden er in zich met grote inspanning en opofferingen de Nederlandse taal machtig te maken.Zij bewogen zich op het gebied der natuurwetenschappen (astronomie, mathematiek, plant- en dierkunde), de Europese krijgswetenschap en wapenfabricatie doch vnl. op dat der medicijnen. Ook de kunst werd tot de Rangakoe gerekend. Leden van de Katsoeragawa, Otsoeki, Utagawa e.a. families hebben zich op deze wijze een onsterfelijke naam in de geschiedenis van Japan verworven en de grote medewerking en hulp die de Rangakoesja ondervonden van verschillende hoofden van de factorij te Desjima (o.a. Titsingh en Doeflf) en de daar werkzaam geweest zijnde medici (zoals von Siebold) vindt tot op de huidige dag in Japan de grootste waardering. Eerst in 1856 bemoeide de Bakoefoe zich ambtelijk met de Rangakoe en richtte een soort academie op, waaruit zich het toenmalige Ministerie van Buitenlandse Zaken en de nog steeds bestaande school voor vreemde talen ontwikkelden.
Lit.: J. Feenstra Kuiper, Japan en de buitenwereld, diss. Leiden (1921); C. C. Krieger, The Infiltration of Europ. Civilization in Japan during the 18th Cent., diss.
Leiden (1940); G. R. Boxer, Jan Compagnie in Japan 1600-1850 (2de dr. Den Haag 1950).