Engels componist (Down Ampney, Gloucestershire 12 Oct. 1872), studeerde aan het Trinity College te Cambridge en aan de Royal College for Music, was werkzaam als organist en koordirigent te Londen, studeerde verder bij M. Bruch te Berlijn en bij M.
Ravel te Parijs, verzamelde volksmelodieën in Norfolk, componeerde bij voorkeur monumentale werken voor orkest en koor. Na Wereldoorlog I werd hij als leraar aan het Royal College for Music verbonden. Van de erkenning in eigen land getuigt de toekenning van de Order of Merit in 1935.Bibl.: 3 opera’s o.m. Riders to the Sea (1937); 2 balletten, toneelmuziek, filmmuziek; voor orkest 7 symphonieën, een serenade, suites, rhapsodieën, een pianoconcert, een vioolconcert, een suite voor viool en orkest, The Lark Ascending voor viool en orkest; kamermuziek: een pianokwintet. een strijkkwintet, een strijkkwartet, liederen met pianokwintet; koorwerken, waaronder een mis, 2 motetten, een magnificat, terwijl ook in zijn Sea Symphony (1910) een koor medewerkt, voorts talrijke liederen met piano, met orgel, ook voor soli, koor en orkest. Boek: National Music (1934)
Lit.: A. E. F. Dickinson, An Introd. to the Music of R. V. W. (1928); F. Howes, The Dramatic Works of R. V. W. (1937); Idem, The Later Works of R. V. W. (1937); A. L. Bacharach, British Music of our Time (1946); R. Palmer, British Music (1948).