(later Fries: Redbad), koning of hertog der Friezen (gest. 719), is de tweede en laatste Friese koning omtrent wie enigszins betrouwbare, zij het schaarse, gegevens zijn overgeleverd. Hij heerste reeds vóór 690 in dezelfde streken aan de Beneden-Rijn waar tevoren Aldgils* koning was geweest, en misschien over geheel Friesland tot aan, of over, de Wezer.
Over de aard van zijn heerschappij is vrijwel niets bekend.Vruchteloos predikte de Angelsaksische monnik Wigbert het Christendom voor Radbod en diens volk (na 679 en vóór 690). Tussen 687 en 690 (ca 689) zou Radbod bij Dorestad een grote nederlaag hebben geleden tegen de Frankische hofmeier Pippijn* de Middelste, aan wie hij het zuidelijke of westelijke deel van zijn gebied (Fresia citerior) verloor. Trecht (Utrecht) was wellicht in 690 nog in zijn bezit, maar was waarschijnlijk ca 696, toen Pippijn aan de zendingsaartsbisschop Willibrord* een schenking deed in zijn burcht aldaar, eveneens in handen der Franken. Mogelijk had Radbod inmiddels een tweede nederlaag geleden, of heeft de Frankische macht zich geleidelijk uitgebreid. Het is echter niet uitgesloten, dat de slag bij Dorestad na 690 heeft plaatsgevonden. Vermoedelijk heeft Radbod zich aan het gezag van Pippijn onderworpen.
De vrede werd bezegeld door een huwelijk tussen zijn dochter Theudesinda en Grimoald, een zoon van de hofmeier. Vóór 715 zou Willibrord tevergeefs hebben gepoogd de Friese koning te bekeren. Radbod blijkt toch geen fanatiek vijand van het Christendom te zijn geweest; het verhaal van zijn mislukte doop door bisschop Wulfram stamt echter uit een ca 100 jaar jongere legendarische bron (Vita Vulframni). De aanwijzingen voor de sacrale functie van Radbod’s koningschap die deze bevat, worden aangevuld door een mededeling van Alcuin*, eveneens een late zegsman, dat het ’s konings taak was de ontwijding van het heilige eiland Fositesland (waarschijnlijk Helgoland) door Willibrord te wreken.
Nadat in 714 Radbod’s schoonzoon Grimoald en diens vader Pippijn de Middelste waren overleden, trachtten de Neustrische Franken zich van de heerschappij van Pippijn’s geslacht te bevrijden en dit ook in Austrasië ten val te brengen. Zij verbonden zich met Radbod, onder wiens leiding de Friezen opstonden en begin 716 niet ver van Keulen Pippijn’s bastaardzoon Karel* (Martel) versloegen. Het aan de Franken onderworpen gedeelte van Friesland hadden zij toen reeds herwonnen en er de meeste Christelijke kerken verwoest. Spoedig echter redde Karel Martel zich uit zijn benarde toestand. Hij bevestigde zijn gezag over Austrasië, versloeg in 716 en 717 de Neustriërs en dreef in 718 de Saksen terug. Dat hij ook de Friezen een nederlaag zou hebben toegebracht, is niet aannemelijk.
In 719 zou Radbod een grote krijgsmacht hebben verzameld om de Neustriërs bij te staan, die een laatste poging wilden wagen om Karel te verdrijven, doch alvorens dit voornemen tot uitvoering te brengen is hij overleden. Na zijn dood is de Friese macht snel ineengestort.
Karel Martel heeft na de definitieve overwinning op zijn Neustrische tegenstander bij Soissons (719) in het N. minstens de toestand van vóór 715 hersteld en na 734 ook Westergo en Oostergo onderworpen. De figuur van Radbod is sterk tot de verbeelding blijven spreken („Konrebberswegen”, „kasteel Radboud”, enz.), vooral in het tegenwoordige Friesland, dat niet noodzakelijk het kerngebied van het toenmalige Friese rijk is geweest. Radbod gold later aanvankelijk veelal als een door Karel de Grote verdreven wrede Deense overheerser (tyranniek optreden vermeldt trouwens reeds het 9de-eeuwse Vita sancti Liudgeri, dat een merkwaardige familietraditie bevat). In de late Middeleeuwen kwam in Holland en Friesland een fantastische geschiedschrijving op, die Radbod verheerlijkte als een nationale held van het Friese volk en zijn geschiedenis met legendarische trekken opsierde.
DR A. G. JONGKEES
Lit.: Overzicht van de meeste Angelsaksische en Frankische geschiedbronnen en uittreksels hieruit bij G. Verbist, Saint Willibrord (1939), ch. V en VI. Overigens worde van de moderne lit. slechts vermeld: P. C. J.
A. Boeles, Friesland tot de 11de eeuw (2de dr., 1951), blz. 273-285; vgl. S. J. Fockema Andreae in: Algem. Gesch. der Nederl.
I (1949), blz. 388. H. Jaekel, Die Grafen von Mittelfriesland aus dem Geschlechte König Ratbods (1895) is een al te vernuftige reconstructie van R.’s vóór- en nageslacht. Over de legendarische traditie: J. Bolhuis van Zeeburgh, Kritiek der Friesche geschiedschrijving (1873) en E.H. Waterbolk, Twee eeuwen Friese geschiedschrijving (1952).