was vooral in de 9de eeuw een belangrijke koopstad en wordt als zodanig in de kronieken en in oorkonden vermeld. Door opgravingen is het teruggevonden aan de weg, die van Wijk bij Duurstede naar het Noorden leidt.
De stad strekte zich, met een breedte van ca 160 m en een lengte van ca 1 km, uit langs een brede arm van de Rijn, die in het laatst van de 9de eeuw moet zijn afgedamd. Op die wijze verloor de stad haar betekenis. Het geheel was door een wal van aarde en hout omgeven, die haar bovendien tegen overstromingen beschermde. Men moet zich de stad voorstellen als een lange straat met kleine, uit hout en leem opgetrokken huizen en een aantal grotere gebouwen, o.a. de St Maartenskerk, die waarschijnlijk was gelegen op de plaats van de tegenwoordige kerk aan de markt van Wijk bij Duurstede.Het ontstaan van deze nederzetting, een marktplaats of vicus, is waarschijnlijk te danken aan een Karolingisch castellum, dat eveneens op een terrein ten N.W. van de stad, de Heul geheten, door opgravingen bekend is geworden. Het moet omstreeks het midden van de 8ste eeuw zijn gebouwd en bestaat uit drie gedeelten, elk door palissademuren omgeven. Voor de Curtis, het eigenlijke kasteel met zijn groot middengebouw, Sala, eveneens uit hout opgetrokken, lag een kleine voorburcht, terwijl een grotere, eveneens omwalde ruimte zich aan beide aansloot; binnen deze laatste lag ook het kerkhof. Gravingen door de bevolking omstreeks het midden van de 19de eeuw ondernomen, hebben zeer veel van de gebouwsporen verwoest en aan de andere kant een zeer groot materiaal van allerlei voorwerpen uit de Karolingische tijd opgeleverd. Weten wij uit de geschiedenisbronnen, dat Dorestad geruime tijd zetel van Scandinavische Vikingvorsten is geweest, ook in de hier gevonden voorwerpen is invloed uit het Noorden herkenbaar.
Lit.: Holwerda, Dorestad en onze vroegste Middeneeuwen (1929); Idem, Opgravingen in Dorestad, in: Oudheidk. Meded. uit ’s Rijks Mus. v. Oudheden N. R. XI (1930).