Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Pieter Catharinus Arie GEYL

betekenis & definitie

Nederlands historicus (Dordrecht 15 Dec. 1887), studeerde te Leiden o.a. bij de hoogleraren Blok en Bussemaker, en promoveerde in 1913. Na een korte werkzaamheid aan het Schiedamse gymnasium, was hij van 1913 -1919 correspondent der Nieuwe Rotterdamsche Courant te Londen en werd in 1919 benoemd tot hoogleraar voor Nederlandse studiën aan de universiteit te Londen, waar hij in 1924 ook formeel Professor of Dutch History werd.

In 1936 volgde zijn benoeming tot hoogleraar in de algemene en vaderlandse geschiedenis te Utrecht. Door de Duitsers in Oct. 1940 van zijn vrijheid beroofd, verbleef hij in het concentratiekamp Buchenwald, daarna te Haren en St Michielsgestel. (De neerslag van de gevoelens en belevenissen van deze jaren in de sonnettenbundel 0 Vrijheid!). In een groot aantal publicaties die haar afsluiting en samenvatting vonden in zijn hoofdwerk Geschiedenis van de Nederlandse Stam, wist Geyl een algemeen beeld van de Nederlandse geschiedenis te ontwerpen, dat essentieel anders was dan dat van de 19de eeuwse geschiedschrijving, dat in het begin van zijn loopbaan nog als de geijkte voorstelling aanvaard werd. De nieuwe voorstelling werd gedragen door de groot-Nederlandse visie, waarbij het uitgangspunt niet meer gevormd werd door de moderne Noord-Nederlandse staat, maar door de Nederlandse stam, waarmee Geyl bedoelt „alle volken en volksgroepen voor wie het Nederlands de moedertaal is”. Het door Geyl ingezette thema werd de aanleiding tot het verschijnen van vele belangrijke publicaties van Nederlandse en Belgische vakgenoten, die vrijwel allen de nieuwe voorstelling meer of minder in hun uiteenzettingen hebben opgenomen.

Een belangrijk aspect in Geyl’s oeuvre wordt ook gevormd door zijn beschouwingen over de verhouding Oranje-regenten tijdens de Republiek. Tegenover de traditionele opvatting, die in de Oranjevorsten steeds de vertegenwoordigers van het nationale belang wil zien, wees Geyl, met name in Oranje en Stuart op het onnationale, dynastieke element in de politiek van enige 17de-eeuwse stadhouders. Kenmerkend voor deze historicus is zijn afkeer om het beeld van bonte verscheidenheid, dat de historie biedt, binnen het keurs van een bepaald systeem te persen (critiek op Toynbee’s A Study of History). De geschiedschrijving is voor Geyl een „discussie zonder eind”, waarbij iedere interpretatie — voor de schrijver zelf de enige ware — betrekkelijk is, maar toch niet waardeloos, als daardoor het beeld met een nieuw aspect wordt verrijkt.J. c. BOOGMAN

Bibl. (voornaamste werken): Christofforo Suriano, gezant van Venetië in Den Haag 1616-1623, diss. (1913); Holland and Belgium (1920); Willem IV en Engeland tot 1748 (1924); De Groot-Nederlandse Gedachte (2 bundels, 1925-1930); Geschiedenis van de Nederlandse Stam 3 dln, tot 1751 (1931 vlg., herz. uitg. 1948 vlg.); gedeelten van de Nederlandse Stam in het Engels vertaald: The Revolt of the Netherlands 1555-1609 (1932) en The Netherlands Divided 1609-1648 (1936); Revolutiedagen te Amsterdam (Aug.Sept. 1748) (1936); Kernproblemen van onze Geschiedenis (1937); Oranje en Stuart 1641-1672 (1939); O Vrijheid! Sonnetten (1945); Napoleon. Voor en Tegen in de Franse geschiedschrijving (1946); Eenheid en Tweeheid in de Nederlanden (1946); De Patriottenbeweging (1947); Tochten en Toernooien (1950).

< >