Frans literair-historicus en politicus (Rennes 25 Aug. 1748 Parijs ii Nov. 1816), werd op een Jezuïetencollege te Rennes opgevoed en schreef in 1777 een comische opera Pomponin. Met zijn in 1791 verschenen [i]Lettres sur les Confessions de J. J.
Rousseau[/i] leverde hij een krachtige verdediging van Rousseau’s leven en beginselen. Hij verspreidde mede de principes van gerechtigheid en vrijheid in het begin der Revolutie in zijn blad La feuille villageoise en dit leidde tot zijn gevangenzetting tijdens de Terreur; ternauwernood redde de val van Robespierre zijn leven. Hij was korte tijd (1797) gezant naar de koning van Sardinië en werd na de 18 Brumaire 1799 lid van het tribunaat, maar Bonaparte zette hem bij zijn eerste „zuivering” in 1802 aan de dijk en voortaan wijdde Ginguené zich nog slechts aan de letteren. Zijn kapitale werk is de Histoire littéraire de l'Italie (14 dln, 1811-’35, voltooid d.
F. Salfi, herz. d. P. Daunou).Bibl. (behalve de Hist. litt. de lTt.): Satire des satires (1778); Confession de Zulmé (1779). G. nam als commissielid voorts deel aan de voortzetting van de Histoire littéraire de la France.
Lit.: D. J. Garat, Notice sur la vie et les ouvrages de P. L.
G.