(eigenlijk: Gassend), Frans natuur- en wiskundige en wijsgeer (Champtercier bij Digne 22 Jan. 1592 - Parijs 24 Oct. 1655), werd op 17-jarige leeftijd reeds benoemd tot leraar in de welsprekendheid te Digne. Later studeerde hij te Abc in de godgeleerdheid, waarna hij proost werd van het kapittel te Avignon en in 1616 hoogleraar in de filosofie te Aix.
Hij was geen voorstander van de toenmaals uitsluitend gezaghebbende wijsbegeerte van Aristoteles, maar bestudeerde ook die van Epicurus en legde zich tevens toe op de sterren- en ontleedkunde. In 1623 legde hij zijn hoogleraarsambt neder en keerde naar Digne terug, waar hij een canonicaat bezat, om er zich ongestoord aan de studie te wijden. Hier schreef hij o.a. de Exercitationes paradoxicae adversus Aristotelem (1624), die hem evenzoveel vrienden als vijanden bezorgden. Intussen beijverden laatstgenoemden zich tevergeefs zijn rechtzinnigheid in verdenking te brengen: hij neigde wel naar het materialisme, maar bleef God als de eerste oorzaak der atoombewegingen aannemen.
Op aanbeveling van de aartsbisschop van Lyon, een broeder van kardinaal Richelieu, werd hij in 1645 benoemd tot hoogleraar in de wiskunde aan het Collége Royal de France te Parijs, waar hij echter vnl. sterrenkunde onderwees. Als wijsgeer was hij een aanhanger van Epicurus, wiens stellingen het best strookten met zijn natuurkundige kennis. Zijn wijsbegeerte verkreeg zodanige vermaardheid, dat de wijsgeren van die dagen in Cartesianen en Gassendisten verdeeld werden. Kepler en Galilei waren zijn vrienden; op Kepler’s instigatie nam hij in 1631 een overgang van Mercurius om de zon waar.
In zijn hoofdwerk De vita, moribus et doctrina Epicuri (1647, Amsterdam 1685), waarbij het Syntagma philosophiae Epicuri (1649, ’s-Gravenhage 1656) behoort, ontwikkelt en beoordeelt hij het stelsel van Epicurus met voorbeeldige onpartijdigheid. Verder leverde hij in zijn Institutio astronomica (Parijs 1647) een voortreffelijke schets van de toenmalige toestand der sterrenkundige wetenschap, terwijl hij in zijn Tychonis Brahaei, Copernici, Peurbachii et Regiomontani vitae (1654) niet alleen uitmuntende levensbeschrijvingen van die mannen, maar ook een volledige geschiedenis der astronomie heeft gegeven. Zijn Disquisitiones anticartesianae (1643) en Disquisitio metaphysica (1644) zijn tegen Descartes gericht. Zijn gezamenlijke werken werden uitgegeven door Montmort en Sorbière (6 dln, 1658) en door Averrani (6 dln, 1728).Bibl.: Lettres familières à F. Lullier (Paris 1944).
Lit.: G. S. Brett, The philosophy of G. (1908); P. Pendzig, P.
G.’s Metaphysik und ihr Verhältnis zur scholastischen Philosophie (1908); G. Marwan, Die Wiederaufnahme der griechischen Atomistik durch G. (1935); G. Hess, P. G., der französische Späthumanismus und das Problem vom Wissen und Glauben (1939); B.
Rochot, Les travaux de G. sur Epicure et sur l’atomisme (1945).