(Epikoeros), Grieks wijsgeer (Samos 341 v. Chr.-Athene 271 v.
Chr.), stichter der Epicureïse School. Zoon van een Atheens leraar, werd hij op Samos opgevoed, volgde het onderricht van Nausiphanes, een aanhanger van Democritus*, leerde zelf, eerst in Mytilene en Lampsakos, van 306 af te Athene in een tuin.Zijn denkbeelden vonden veel aanhang, begrijpelijker en minder streng als zij waren in vergelijking met die der Stoïci.
Een bekend leerling van hem was o.a. Metrodoros; de latere Romeinse dichter Tit. Lucretius Carus was ook een volgeling.
Zoals de Stoa voortbouwde op de ethische leringen der Cynici*, zo Epicurus op die der Cyrenaïci, terwijl hij zich ten opzichte van de theoretische filosofie bij Democritus aansloot. De practische filosofie staat bij hem echter op de voorgrond: het hoogste goed is daarbij voor hem, evenals voor Aristippos de lust (hedonisme). Waardevoller dan de positieve lust is volgens hem echter de smarteloosheid. In de behoefteloosheid wordt het leven op de verstandigste wijze genoten en als voorwaarde van het geluk de ataraxie, de rust der ziel, bereikt. Propageert Epicurus aldus toch een ideaal van de wijze, dat herinnert aan dat van de Stoa, de opzet is hier minder streng gehouden en het valt niet zo te verwonderen, dat „Epicurist” de populaire bijbetekenis van zoeker naar verfijnd genot heeft gekregen.
Epicurus’ natuurfilosofie volgt grotendeels die van Democritus: de wereld bestaat uit atomen in de ledige ruimte; de ziel uit fijnere atomen. De atomen vallen volgens hem loodrecht van boven naar beneden, waarbij intussen door geringe, spontane afwijkingen draaikolken en zo ten slotte de werelden ontstaan. Na de dood vallen de zielatomen uiteen. In de kennistheorie is Epicurus sensualist.