Frans theoloog-wijsgeer (Carlat bij Foix (tegenw. Carlat-Bayle) Zuid-Frankrijk 18 Nov. 1647 - Rotterdam 28 Dec. 1706), zoon van een hervormd predikant, reeds jong van ongewone belezenheid en niet minder grote weetgierigheid, ontving zijn eerste grondige onderricht aan het Jezuïetencollege te Toulouse en ging, trots de protestantse tradities van zijn familie, tot de R.K.
Kerk over (19 Mrt 1669), een bekering, die maar kort van duur was, want hij keerde op de ingeslagen weg terug en werd 21 Aug. 1670 weer in de gereformeerde kerk opgenomen. Wij vinden hem een maand later als student te Genève, waar hij het Cartesianisme bestudeerde, daarna als gouverneur bij onderscheiden families, dan, sinds ii Nov. 1675, als hoogleraar in de wijsbegeerte te Sedan, waar hij o.a. in zijn Dissertation sur l’essence des corps het Cartesianisme tegen de Jezuïeten verdedigde. LodewijkXIV hief 9 Juli 1681 deze protestantse hogeschool op. Bayle was ambteloos en volgde daarom dubbel gaarne de roepstem der Rotterdamse vroedschap, om wijsbegeerte en geschiedenis te doceren aan de vóór enige maanden door Janus Sylvius gestichte illustere school. Hij inaugureerde 5 Dec. 1681. Voor een leerstoel te Franeker bedankte hij in 1684, maar hij werd te Rotterdam, door toedoen van zijn feilen vijand Pierre Jurieu, als slachtoffer van een protestantse inquisitie door de vroedschap, op aandringen der Nederlandse hervormde predikanten, afgezet (30 Oct. 1693).
Deze Pierre Jurieu, door zijn voorspraak eveneens van Sedan naar Rotterdam beroepen, heftig en onverdraagzaam van karakter, van streng Galvinistisch-gereformeerde richting, heeft hem zeer verbitterd. In 1686 schreef Jurieu zijn Accomplissement des prophêties ou la délivrance prochaine de l’église, waarin hij ettelijke plaatsen in de Openbaring aldus uitlegde, dat binnen enkele jaren alle refugiés naar hun land terugkeren, daar een machtig rijk stichten zouden en ook Lodewijk XIV zich tot het protestantisme bekeren zou, alles in overeenstemming met wat hij ook in zijn Lettres pastorales beweren zou. In Apr. i6go verscheen toen Avis important aux réfugiez sur leur prochain retour en France donné pour étrennes à l’un d’eux. De naamloze schrijver waarschuwde zijn geloofsgenoten tegen zulke gevaarlijke voorspellingen en tegen zulk een soort van Munsterse trek om daarginds een protestants Jeruzalem te stichten, terwijl hij hun enkele harde waarheden niet spaarde over wat volgens hem niets was dan onrust stoken in Europa. Ofschoon dit Avis later onder Bayle’s werken is opgenomen, is er geen bewijs, dat hij de auteur er van zou zijn, ja, zolang wij in zijn geschriften geen sporen vinden van dubbelhartigheid en huichelarij, hebben wij geen recht hem voor den schrijver te houden. (Mej. dr C. Serrurier, Pierre Bayle, blz. 143).
Maar Jurieu hield hem er voor, betoogde dit in zijn Examen d’un libelle contre la religion etc. (1691), waartegen Bayle weder zijn La cabale chimérique schreef, waarin o.a. ,,Ik zal hem toonen, dat mijne beweerde goddeloosheid slechts bestaat in mijn onwil om zijn valsche mirakelen toe te juichen, zijn valsche profeten en zijn zogenaamde openbaringen. Nooit zal ik mij schamen, dat ik mijne broeders van fanatisme heb weerhouden en dat ik hem zelven heb verhinderd met zijne dwaze spokerijen voort te gaan.” Jurieu, nu eerst recht verbolgen, klaagde Bayle aan bij het consistoire, waarop hij in 1693 werd afgezet. Hij had reeds in 1682 aanstoot gegeven door zijn Pensées diverses à l’occasion de la comète qui parut au mois de Décembre 1680 (Œuvres éd. 1727 III, 1, 9-417), waarin hij, gelijk Balthasar Bekker in zijn Ondersoek van de betekeninge der kometen, 1686, doen zou, het kometenbijgeloof van zijn tijdgenoten bestreed.Van Bayle’s werken ga voorop de Dictionnaire historique et critique (iste dr., in 2 dln, in 1695 en 1697 te Rotterdam verschenen ; de 5de dr., in 4 dln, 1740, is de beste en volledigste). Typografisch prachtig verzorgd, bevat hij biografische artikelen over mannen en vrouwen, uit oude en nieuwe geschiedenis, uit de bijbel en de klassieke mythologie, uit de wereld van kunst, wetenschap, staatkunde, met uitvoerige noten, waarin met ongelofelijke belezenheid alle bronnen zijn uitgeput, geschreven in een allerbevalligste stijl, vol geest, met een lichte neiging zeker niet tot „citations obscènes” (Des Maizeaux vóór de Dict. blz. CXV) maar tot het erotische. Tegenover de bijbelse verhalen stond hij eerlijk critisch, toch voorzichtig, het befaamde artikel over David is rustig en ernstig (II 253, eerste vorm 908), vergeleken bijv. bij Voltaire over hem in Œuvres ed. Delangles frères dl 70, 280.
Aangaande zijn theologische positie is op te merken, dat de rede bij Bayle niet het fundament is waarop de openbaring rust, maar in nauwe verwantschap met Descartes* en Spinoza* stelt hij het klare en duidelijke inzicht der rede in tegenstelling tot de Christelijke geloofswaarheden (zondeval, praedestinatie enz.). Verdraagzaamheid is bij Bayle niet het gevolg van scepsis, maar van eerbied voor anderer mening. Wij zijn immers nooit geheel zeker de waarheid te bezitten, doch enkel menen wij haar deelachtig te zijn, zo zegt hij. Van dit gezichtspunt uit wordt dan ook niet de openbaring door Bayle afgewezen, maar geëerbiedigd van uit de grond van haar eigen mysterie. Rede en geloof gaan ieder een eigen weg. Grote nadruk legt Bayle op het geweten als het volstrekte moment, dat alle gedifferentieerde goddelijke openbaring vooronderstelt.
Hij is de stichter van het eerste Nederlandse populair-wetenschappelijke tijdschrift: Les nouvelles de la République des Lettres (1684-1687), critische, eerlijke boekaankondigingen. Men vindt ze in dl I der Œuvres diverses (4 dln, ’s-Gravenhage 1727), zonder zweem van hartstocht, eerlijk, de polemiek tegen rooms en onrooms, juist, scherp, maar altijd waardig. Deel II begint met de Critique générale de l’histoire du Calvinisme de mons. Maimbourg (fol. 1-160), den Fransen Jezuïet en kerkhistoricus, wezenlijk een stuk geschiedenis van het Franse protestantisme, terwijl La France toute catholique sous le règne de Louis le Grand (fol. 337-354) een kort tractaat is over de vervolgingen van de Hugenoten in Frankrijk. Opmerkelijk voor Bayle’s denkbeelden is de lijvige Commentaire philosophique sur les paroles de Jésus Christ: contrains-les d’entrer etc. (fol. 355-560), een voortreffelijk en nobel betoog voor gewetensvrijheid, ook in bepaalde woorden, bijv. fol. 415, reeds Lessing’s Nathan kant en klaar. In een werk als dit ziet men Bayle op zijn best.
Die verdraagzaamheid zit hem in merg en been, niet, zoals opgemerkt, uit scepticisme, maar omdat hij in de vrijheid gelooft. Voltaire’s Traité sur la tolérance {Œuvres als boven dl 38, 117-312), ook ernstig bedoeld, zou hem niet overtreffen.
Bayle, deze fijne Erasmus-natuur, die aan de ingang der 18de eeuw staat als de grote apostel der gewetensvrijheid, is door tijdgenoot en nakomeling bitter miskend. In zijn spot school een groot deel treurigheid, gekwetste liefde voor de hoge beginselen, die hij vóórstond en die hij zag verguizen, een eenzaam man gelijk allen, die hun tijd vooruit zijn geweest. De blaam van atheïsme door Jurieu op zijn naam geworpen, is er op blijven rusten.
Lit.: L. Feuerbach, P. Bayle (1838), nieuwe uitg. v. Bolin (1906); G. Serrurier, P. B. en Hollande (Lausanne 1912); Idem, N.
Ned. Biogr. woordenb., I, 256-261; J. H. R(össing) in: De Amsterdammer van 29 Dec. 1906, over portretten van Bayle; L. Knappert, Gesch. Ned.
Herv. kerk,' II, blz. 72-79; R. Eucken, Bayle u. Kant (Beiträge z. Einf. in die Gesch. des Phil. (1906); J. Delvolve, Essai sur P. B., Religion critique et philosophie positive (Paris 1906); Lucien Dubois, Bayle et la tolérance (1907); Ph.
A. Becker, Gottsched, B. u. die Encykl., in: Mitt. d. Dt. Ges. z. Erforsch, vaterl. Sprache u.
Altert, in Leipzig, Bd XII (1927) ; Edm. Lacoste, B. nouvelliste et critique littéraire (Paris 1929); G. J. Wijnandts Francken, B. en Voltaire (Haarlem 1933); Howard Robinson, Bayle the sceptic (New York, Columbia Univ. Press, 1931).