Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Toulouse

betekenis & definitie

hoofdstad van het Franse dep. Haute-Garonne, vroeger de hoofdstad van Languedoc, aan de hier reeds bevaarbare Garonne en aan het Canal du Midi, aan lijnen van de oude Zuider- en Orleansspoorweg, met (1946) 264 410 inw., ligt in een vruchtbare vlakte en is met de voorstad St Cyprien, op de andere oever van de rivier, door bruggen verbonden.

Op de beide rivieroevers en op de wallen zijn fraaie wandelplaatsen aangelegd. Overigens heeft de stad met haar eentonige huizen van rode baksteen en nauwe straten geen schilderachtig voorkomen.Het oude stadsdeel, rondom de Place Esquirol, is sedert de 18de eeuw niet meer veranderd. Hier staat de merkwaardige kathedraal St-Etienne uit 1200, met éénbeukig schip en later koor van 1272, in de 14de eeuw voltooid. De belangrijkste kerk is de St-Sernin, vroeger een Benedictijner abdijkerk, de grootste en compleetste Romaanse kerk in Frankrijk. Zij behoort qua type tot de stijl van Auvergne. Het koor, boven een crypte met 5 straalkapellen, is van 1080-1096, het vijfbeukige schip van de 12de eeuw. De toren op de viering, met zich steeds verjongende verdiepingen is uit de 12-13de eeuw. De westgevel is uit de 12de eeuw, maar pas in de 19de voltooid. In de kooromgang bevindt zich prachtig Romaans beeldhouwwerk uit de ii de eeuw, verwant aan het van Moissac. Verder te noemen is de Eglise des Jacobins (1230-1385), de eerste kerk met twee schepen als type geliefd bij de Dominicanen; de N. Dame la Dalbade (1543) kenmerkend voor zuidelijke Gothische stijl ; de St-Jacques ( 15de eeuw) ; de N. Dame la Daurade uit de 18de eeuw, waarvoor de kerk uit de 5de eeuw werd afgebroken. Profane gebouwen van betekenis zijn Le Capitole, het stadhuis van 1750; het Hôtel Berinquier-Maynier (1530); het Maison Assénât (1555). De musea zijn het Mus. S. Raymond (1523) voor archaeologie en geschiedenis; het Mus. des Augustins, een belangrijk provinciaal museum voor schilder- en beeldhouwkunst en het Mus. La vieille Toulouse.

Toulouse is een belangrijk handelscentrum voor geheel Z.W.-Frankrijk en heeft bovendien een omvangrijke industrie (meelfabrieken, fabricage van tabak, papier, conserven, gereedschappen, landbouwwerktuigen, synthetische ammoniak, kunstmest, meubelen, confectie, vliegtuigfabrieken, enz). De stad heeft een radiozender en een luchthaven.

Toulouse was oorspronkelijk de hoofdstad der Keltische Tolosali. Door Marius (ca 100 v. Chr.) werden de Tolosaten bondgenoten der Romeinen, die onder Caesar krachtig tegen de Helvetiërs vochten. De stad behoorde nu tot de provincie Gallia Narbonensis en kwam in de Romeinse tijd tot grote bloei. Ca 250 werd er het Christendom ingevoerd en werd Toulouse bisschopsstad (sedert 1317 aartsbisschopsstad). Van 418-508 was de stad residentie der Westgotische koningen. Na de verovering door Clovis (508) behoorde zij tot het Frankenrijk. Tot bloei kwamen stad en land pas weer onder de machtige graven van Toulouse (923-1229), die ook dikwijls over Aquitanië en een deel van Provence regeerden. Onder Raimond VI (1194-1222) was de stad middelpunt van Provençaals-hoofse cultuur (speciaal de beroemde Jeux Floraux). Toen brak echter ook de strijd met paus Innocentius III uit, omdat Raimond de Albigenzen begunstigde. De kruisvaarders verwoestten het bloeiende land. Simon IV de Montfort, de kruisvaarder, die door paus Innocentius met Toulouse was beleend, veroverde de stad, maar zij werd door Raimond heroverd. Diens zoon Raimond VII echter stond het graafschap aan koning Lodewijk IX de Heilige van Frankrijk af (1229). Na nog van 1249-1271 als apanage voor Lodewijks broeder Alfonsus van Poitou te hebben gediend, verviel Toulouse voorgoed aan de Franse kroon.

Lit.: A. P. Moline de Saint-Yon, Histoire des comtes de T. (1859-’61); L. Ariste en Braud, Hist. popul. de T. (1898); A. Deloume, Aperçu histor. sur la faculté de droit de l’Univers de Toulouse de l’an 1228 à 1900 (Toulouse 1900) ; Responsa doctorum Tholosanorum, ed. E. M. Meyers (Haarlem 1938, Rechtshist. Inst., Il, 8); J. de Lahondès, Les monuments de T. (Toulouse 1924); J. Ch. Dawson, T. in the Renaissance, diss., Columbia Univ. (New York 1921); A. Coutet, T., ville artistique, plaisante et curieuse (Toulouse 1926); Université de T. (Toulouse 1929); R. Limouzin-Lamothe, Bibliographie critique de l’histoire municipale de T. (Toulouse 1932); Auriol en Rey, La banlieue S. Sernin de T. (1933); G. Vivez, T. et les vallées du Comminges (Bordeaux 1948).

< >