heer van Renescure, later van Argenton, staatsman, diplomaat en politiek geschiedschrijver (kasteel Renescure? ca 1447 - kasteel Argenton 18 Oct. 1511), stamde uit het Yperse geslacht Van der Clyte, dat de heerlijkheid Commynes aan de Leie (thans Comines of Komen, 16 km ten N. van Rijsel) had verworven. Zijn vader, Colaert van Comene (de Commynes), heer van Renescure (tussen Hazebroek en St-Omaars), raad van Philips de Goede, souverein baljuw van Vlaanderen, was in 1428-’29 een van de negen raden aan wie het bestuur van Holland en Zeeland was opgedragen.
Na diens dood in 1453 belastte zijn neef Jan, heer van Commynes, zich met zijn opvoeding, die meer ridderlijk dan literair was (Latijn heeft hij nooit geleerd), en begin Nov. 1464 trad Philippe te Rijsel in dienst van de graaf van Charollais, de latere Karel de Stoute, als écuyer échanson. In 1468 was hij, inmiddels ridder en kamerheer geworden, aanwezig bij de samenkomst van Karel de Stoute en Lodewijk XI te Péronne, waarbij hij zijn eerste betrekkingen met de Franse koning aanknoopte. Na voor Karel de Stoute verschillende diplomatieke missies te hebben volbracht, liep hij tijdens de veldtocht in Normandië in de nacht van 7 op 8 Aug. 1472 over naar de vijand: de door hem zeer bewonderde Lodewijk XI, van wie hij reeds een jaargeld betrok. Commynes werd er tot raad en kamerheer des konings benoemd en met aanzienlijke goederen begiftigd, o.m. met het prinsdom Talmont in Poitou. Door zijn huwelijk met Hélène de Chambes, 27 Jan. 1473, werd hij bovendien heer van Argenton.
Hij behoorde tot ’s konings intiemste vertrouwelingen en werd door deze vnl. gebruikt als diplomatiek agent in Italië, waar hij met Lorenzo il Magnifico nauwe vriendschappelijke en financiële relaties aanknoopte. De invloed van Commynes bereikte tijdens de laatste levensjaren van Lodewijk XI zijn hoogtepunt, maar daalde snel na de dood van de koning (1483). Hoewel lid van de regentschapsraad die Anna van Frankrijk terzijde stond, had hij sympathie voor de verlangens der Staten-Generaal van 1484. Hij zocht zijn fortuin bij de oppositie, werd in 1485 uit zijn ambten ontzet, intrigeerde met hertog Lodewijk van Orleans, doch werd in 1487 gearresteerd en te Loches, later te Parijs, gevangen gezet.
Het parlement van Parijs veroordeelde hem 24 Mrt 1489 tot tienjarige verbanning op een van zijn goederen en verklaarde l/4 van zijn bezittingen verbeurd. Na enkele maanden verleende Karel VIII hem amnestie. Commynes herwon een deel van zijn vroegere gunst. Hij faalde echter als gezant te Venetië in 1495 en zijn gezag begon te tanen.
De troonsbestijging van de hertog van Orleans als Lodewijk XII bracht hierin geen verandering; in 1498 verliet hij in ongenade het hof. Een bescheiden eerherstel in 1505 dankte hij aan koningin Anna van Bretagne. Zes jaren later overleed hij op zijn kasteel te Argenton. Zijn gebeeldhouwd portret (ca 1530), afkomstig van zijn graftombe in de kloosterkerk der Grands Augustins te Parijs, bevindt zich in het Louvre.
Tijdens zijn ballingschap in 1489 maakte Commynes een aanvang met het schrijven of dicteren van zijn Mémoires (zie hieronder, bibliografie), die bedoeld waren, naar hij mededeelt, als een persoonlijke getuigenverklaring ten dienste van Angelo Gato, aartsbisschop van Vienne (gest. ca 1495), die een Latijnse biografie van Lodewijk XI op touw had gezet.
Deze gedenkschriften moesten echter tevens dienen als lessen in de staatskunst, geput uit zijn rijke ervaring, voor vorsten en hovelingen.
Het werk valt in twee gedeelten uiteen: de eerste zes boeken (over de jaren 1464’83) dateren van 1489-’91 en zijn waarschijnlijk in 1493 herzien, de boeken VII en VIII (1484-98) zijn van 1495-’98. In eenvoudige directe taal, zonder literaire of latiniserende opschik, en met grote sereniteit behandelt Commynes de Europese geschiedenis welke hij heeft beleefd; met betrekking tot zijn persoonlijke aangelegenheden legt hij een grote terughoudendheid aan de dag. Zijn bewondering voor Lodewijk XI is niet zonder critiek, zijn afkeuring van de handelwijze van Karel de Stoute niet zonder enige waardering voor diens goede eigenschappen. Dank zij de aantrekkelijkheid en de overtuigingskracht van zijn werk, heeft zijn oordeel over de hertog dat van het nageslacht misschien te sterk beïnvloed.
Gelijk Chastellain verstond Commynes meesterlijk de kunst om belangrijke tijdgenoten met enkele trekken te typeren, maar in tegenstelling tot de Bourgondische geschiedschrijver, was hij een volslagen realist, die zich door geen schijn liet verblinden. Aan het intellectuele spel der diplomatie gaf hij de voorkeur boven bruut geweld, aan intrige en list, mits zij slechts tot het doel leidden, boven het dom volgen van een erecode. Hij was overigens afkerig van oorlog, en vooral van veldslagen, minder uit humanitaire overwegingen dan wel omdat daardoor te grote belangen afhankelijk werden gesteld van de onberekenbare krijgskans. Hij ontwikkelt een schuchtere theorie van een Europees evenwicht.
Zijn ideaal was een verlicht vorst, zoals Lodewijk XI was geweest, maar wiens absolutisme diende te worden getemperd door de adviezen van wijze raadslieden en door de medezeggenschap der Staten bij het opleggen van belastingen.
DR A. G. JONGKEES
Bibl.: De eerste druk van bk I-IV der Mémoires is van 1524 (Paris), die van bk VII-VIII van 1528. Meer dan 120 uitgaven getuigen van het succes van het werk in de volgende vier eeuwen. De benaming ,,Mémoires” en de indeling in boeken en hoofdstukken verschenen voor het eerst in de editie van Denis Sauvage (Paris 1552). Van de latere zijn te noemen die van Godefroy (Paris 1649), vermeerderd door Lenglet-Dufresnoy (4 dln, Paris 1747), vooral van belang wegens de toegevoegde ,,Preuves” (3 dln), Mlle Du pont (3 dln, Paris 1840-47; Soc. de 1’hist. de France), R. de Chantelauze (Paris 1881), en de twee nieuwste en beste: die van B. de Mandrot (met uitv. aantek., 2 dln, Paris 1901-’03; Coll. de textes etc.
XXXIII, XXXVI) en die van J. Calmette en G. Durville (3 dln, Paris 1924-25; Class.dePhist.de Fr. au Moyen Age III-V). De Mémoires zijn in vele talen overgezet in het Nederlands door C.
Kiel of Kil iaën (Antwerpen 1578) en door F. de Haes (2 dln, Amsterdam 1757). Brieven van en aan C. en verdere stukken, welke diens levensgeschiedenis en werkzaamheid als diplomaat toelichten, zijn uitgegeven door J. B. M.
C. baron Kervyn de Lettenhove, Lettres et négociations de Ph. d. C. (3 dln, Bruxelles 1867-’74; Acad. roy. de Belg.), aangevuld door Gh. Fierville, Docum. inéd. sur Ph. d. C. (Paris 1881).
Lit.: De inleidingen van B. de Mandrot en van J. Calmette bij hun uitgaven; C. A. Sainte-Beuve in Causeries du Lundi I (Paris 1851); Kervyn de Lettenhove (z onder Bibl.); W.
Arnold, Die ethisch-polit. Grundanschauungen des Ph. v. C. (Dresden 1873); V. L.
Bourrilly, Les idéés polit. de C. (in: Rev. d’hist. moderne et contemp. I, 1899) , B. de Mandrot, L’autorité hist. de Ph. d. C. (in: Rev. hist. LXXIII en LXXIV, 1900) ; G.
Heidel, La langue et le style de Ph. d. C. (Leipzig-Paris 1934); J. Bastin, Les Mémoires de Ph. d. C. (Bruxelles 1944; met bloemlezing); G.
Charlier, Commynes (Bruxelles 1945; met bibliogr.).