is de bijkomende straf, krachtens welke voorwerpen, de veroordeelde toebehorend, door middel van misdrijf verkregen of waarmede misdrijf opzettelijk is gepleegd, kunnen worden verbeurd verklaard. Bij veroordeling wegens culpoos misdrijf, of wegens overtreding, kan gelijke verbeurdverklaring worden uitgesproken in de bij de wet bepaalde gevallen (art. 33 W.v.Sr.).
Bijzondere wettelijke bepalingen wijken van deze regeling af, zo kan zij verbeurdverklaring toelaten ook van goederen niet aan de veroordeelde toebehorend (in vele belastingwetten, of waar zij imperatief de verbeurdverklaring voorschrijven (zoals in de artt. 214bis, 223 lid 2, 234 lid 2 W.v.Sr.). In dergelijke gevallen zou men beter van politiemaatregel kunnen spreken dan van bijkomende straf.In art. 6 lid 2 1° art. 7 der wet op de Economische Delicten is bepaald, dat verbeurdverklaring kan geschieden ongeacht of de goederen de veroordeelde toebehoren. Ook kan worden verbeurd verklaard hetgeen geheel of gedeeltelijk voor de verbeurd te verklaren goederen is in de plaats gekomen; dit geldt krachtens de rechtspraak zowel voor het gemene als voor het „economische” strafrecht.
Krachtens een nog geldende verordening uit de bezettingstijd (van de Secr.-Gen. van het dep. van Justitie, van 1 Oct. 1941) kunnen voorwerpen waarvan de vernietiging of onbruikbaarmaking volgens enig wettelijk voorschrift (bijv. krachtens art. 354 W.v.Sr.) zou worden bevolen, in stede daarvan worden verbeurd verklaard, indien zij voor de volkshuishouding van belang zijn.
Lit.: W. F. G. van Hattum, Hand- en Leerb. v. h. Ned. Strafr., dl I, Alg. Leerstukken (Arnhem -’s-Gravenhage 1953); blz. 599-604; F. Hollander, De wet op de econom. delicten (Arnhem 1952), blz. 64-72.