De bestrijding van misbruik van opium en andere verdovende middelen (narcotica) heeft sinds het begin van de 20ste eeuw het voorwerp van internationale regeling uitgemaakt. Vooral China, waar het misbruik grote afmetingen had aangenomen, heeft krachtige pogingen in het werk gesteld het kwaad tegen te gaan.
Zelfs was het bij het begin van Wereldoorlog I zover, dat het verbouwen van papaver er vrijwel niet meer geschiedde. Nadien vond de cultuur er van er echter weder op grote schaal plaats. Naast beperking van de productie trachtte China ook steeds de invoer, die vnl. uit Brits-Indië geschiedde, aan banden te leggen. In 1840 heeft dit tot de zgn. opiumoorlog met Engeland geleid. In 1907 kwam een overeenkomst voor tien jaar tot stand, waarbij China en Engeland overeenkwamen, dat de Indische opiuminvoer, zowel als de Chinese opiumproductie jaarlijks met 10 pct zou worden verminderd. Op aandringen van de V.S. kwam vervolgens in Febr. 1909 te Sjanghai een commissie, de Opiumcommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van dertien staten, waaronder Nederland, bijeen.
Deze bijeenkomst werd aanleiding tot het houden van de Eerste Haagse Opiumconferentie (1911/12), die 23 Jan. 1912 het Haagse Opiumverdrag, de zgn. Haagse Opiumconventie (Stbl. 1920, no 290), vaststelde. Dit verdrag bevatte enkele voorschriften omtrent controle op productie, distributie en in- en uitvoer van ruw en bereid opium en van enkele andere narcotica, de tegen de smokkelhandel in deze producten naar China te treffen maatregelen en de uitwisseling — door tussenkomst van de Nederlandse regering — van wettelijke en administratieve regelingen en statistische gegevens inzake de in het verdrag genoemde verdovende middelen. Wegens de onvoldoende animo deze conventie te ondertekenen werden in 1913 en 1914 een Tweede en een Derde Haagse Opiumconferentie gehouden.In het Volkenbondsverdrag werd het algemeen toezicht op de handel in opium en andere verdovende middelen aan de Volkenbondsraad opgedragen. De 4de Volkenbondsvergadering (1923) besloot twee opiumconferenties in 1924 te beleggen. De verdragen en protocollen van deze conferenties (3 Nov. 1924-11 Febr. 1925 en 17 Nov. 1924-19 Febr. 1925), die aanvullingen en nadere uitwerking van de opiumconventie van 1912 bevatten, zijn door Nederland aanvaard. In 1931 en 1936 gehouden conferenties leidden tot een verdrag tot beperking van de vervaardiging en tot regeling van de distributie van verdovende middelen (Stbl. 1933, no 322), tot een overeenkomst nopens het gebruik van bereid opium (Stbl. 1937, no 13) en tot een verdrag tot bestrijding van de smokkelhandel in verdovende middelen (door Nederland niet bekrachtigd). Na Wereldoorlog II heeft de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties het werk en de bevoegdheden van de Volkenbond inzake de verdovende middelen overgenomen.
MR L. V. LEDEBOER
Lit. Tan Tong Joe, Het intern, opiumprobleem (R’dam 1920); L. E. S. Eisenlohr, Intern, narcotics control (London 1934.); H. de Skoda, La répression intern, du trafic illicite des stupéfiants (Lausanne 1944): B. A.
Renborg, Intern. drug control. A study of intern, admin. by and through the League of Nations (Washington 1947).