is de naam van een korps rechterlijke ambtenaren, die als vertegenwoordigers van de uitvoerende macht in de Staat bij de verschillende rechtscolleges geplaatst zijn, om in het algemeen belang een goede rechtsbedeling te bevorderen. Het instituut is uit Frankrijk herkomstig, alwaar reeds in de 14de eeuw de zgn. advocati en procuratores regis een afzonderlijke plaats bij de rechterlijke macht innamen.
In de rechtszaal zaten zij lager dan de eigenlijke rechters; hiervan stamt nog de naam parket. De functies van het Openbaar Ministerie worden uitgeoefend door de procureur-generaal bij de Hoge Raad, door de procureurs-generaal bij de gerechtshoven, door de officieren van justitie bij de arrondissementsrechtbanken en door de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongerechten. De procureurs-generaal worden bijgestaan door advocaten-generaals de officieren van justitie door substituten. Alle leden van het Openbaar Ministerie worden door de Koning benoemd op voordracht van de minister van Justitie; zij zijn afzetbaar, met uitzondering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Het Openbaar Ministerie vormt in het gehele land een hiërarchisch ingericht geheel. Zijn leden staan onder toezicht van hun superieuren en allen staan onder de minister van Justitie. Terwijl de rechtsprekende ambtenaren onafhankelijk zijn van de uitvoerende macht, is het Openbaar Ministerie daaraan dus ondergeschikt. De procureur-generaal bij de Hoge Raad neemt echter een meer zelfstandige positie in: hij wordt voor zijn leven benoemd. Maar de andere leden van het Openbaar Ministerie zijn dan ook in het algemeen niet aan zijn gezag onderworpen.Het Openbaar Ministerie is in het algemeen belast met de zorg voor de handhaving der wetten. Als uitvloeisel daarvan is zijn voornaamste functie de vervolging der strafbare feiten en de zorg voor de uitvoering der strafvonnissen. Het heeft ook een taak in burgerlijke zaken, die echter belangrijk ingekrompen is door de wet van 3 Dec. 1932 (Stbl. no 577), 1 Apr. 1933 in werking getreden. Vóór deze wet moest het Openbaar Ministerie door de rechter in burgerlijke zaken in verschillende gevallen gehoord worden (zo in alle zaken, waarbij de staat of een ander openbaar lichaam betrokken was, voorts zaken van minderjarigen, onder curatele gestelden, afwezigen, en eindelijk allerlei zaken, waarbij het publieke belang geacht wordt rechtstreeks betrokken te zijn, bijv. echtscheiding), hetgeen geschiedde in de vorm van een mondelinge conclusie. De wet van 1932 heeft deze verplichting tot het nemen van conclusies omgezet in een bevoegdheid: het Openbaar Ministerie wordt nu alleen nog gehoord „indien het de wens om te worden gehoord te kennen heeft gegeven”. Gehandhaafd is de verplichting tot het nemen van conclusies alleen bij de cassatieprocedure voor de Hoge Raad; hierbij moet ook nu het Openbaar Ministerie altijd gehoord worden.
In sommige gevallen, waarbij het algemeen belang geacht wordt rechtstreeks betrokken te zijn, kan het Openbaar Ministerie in burgerlijke zaken optreden als partij, om als zodanig handhaving van de wet te vorderen. Zo kan het in verschillende gevallen stuiting of nietigverklaring van een huwelijk vorderen, ontheffing of ontzetting van de ouderlijke macht of voogdij, onder curatele stelling van een krankzinnige, verklaring in staat van faillissement.
Lit.: J. M. van Bemmelen, Strafvordering. Leerb. v. h. Ned. Strafprocesrecht. 4de dr. (’s-Gravenhage 1950), blz. 103 v.v.