(public utilities) is allerminst een gemakkelijk te omschrijven begrip, omdat men tot dusverre bij de practische hantering er van een veelheid van gezichtspunten heeft gekend. In het algemeen beschouwd kan gezegd worden, dat een bedrijf, hetwelk als een public utility moet worden opgevat, in hoofdzaak gekarakteriseerd moet zijn door: a. een permanent monopolie, dat in het algemeen belang gehandhaafd dient te worden èn b. de regelmatige levering tegen betaling van een zodanig goed of dienst, aan een zodanig groot aantal afnemers, dat het algemeen belang daarbij is gemoeid.
De noodzaak van handhaving van het monopolie treedt het duidelijkst aan het licht bij alle bedrijven, waarbij de techniek der levering grenzen stelt aan de vrije concurrentie. De concurrentie van twee of meer waterleidingbedrijven, gasbedrijven, electriciteitsbedrijven of telefoonbedrijven in hetzelfde verzorgingsgebied zou voor de bevolking een ware plaag zijn als gevolg van het herhaaldelijk openbreken van straten en van het niet continu en uniform zijn van het geleverde. Bovendien zal door de kosten- en kapitaalstructuur dezer bedrijven goedkoper geleverd kunnen worden in het geval van monopolie dan in het geval van concurrentie.
Als gevolg van het algemeen belang zowel bij het handhaven van het monopolie als bij de levering van het betreffend goed of de betreffende dienst, ging de overheid van oudsher deze bedrijven onder contrôle stellen, ten einde te bereiken, dat de monopoliepositie niet ten koste van het algemeen belang door de exploitanten zou worden uitgebuit. Overheidscontrole behoeft daarbij nog niet in te houden, dat de exploitatie van overheidswege geschiedt; er zijn ook openbare bedrijven, welke geëxploiteerd worden als naamloze vennootschap, waarbij de aandelen slechts voor een deel in handen van de overheid zijn of zelfs geheel in handen van particulieren zijn.
De eisen, welke doorgaans aan deze bedrijven van overheidswege worden gesteld zijn:
a. leveringsplicht tot aan de grens van de leveringscapaciteit, welke capaciteit zowel technisch kan worden opgevat als economisch in de zin van de grens van rentabiliteit;
b. levering met inachtneming van zekere minimum-kwaliteitseisen ;
c. levering zonder onredelijke eisen te stellen en zonder discriminatie tussen afnemers, die in overeenkomstige omstandigheden verkeren;
d. levering tegen prijzen, welke verantwoord zijn vanuit een oogpunt der kosten en dikwijls zelfs vanuit een oogpunt van sociale rechtvaardigheid.
In het algemeen moet bij de levering en bij de in rekening te brengen prijs meer dan normale zorg worden in acht genomen met het oog op de afhankelijkheid van het publiek. Daartegenover is het openbare bedrijf gerechtigd om de levering te weigeren onder voorgeschreven omstandigheden, na algemene kennisgeving en voorschriften te geven, welke door het publiek dienen te worden nageleefd.
Door de verschillende eisen, welke de politici en juristen stelden, is het begrip van public utility in de practijk dikwijls onduidelijk geworden. Zo komt prof. E. Troxel tot de conclusie, dat het Hooggerechtshof der V. S. in het treffen van beslissingen inzake public Utilities gedurende de laatste 70 jaren niet het begrip van public utility heeft verduidelijkt; m. n. is de betekenis van de begrippen „exorbitante” prijs of „noodzakelijke” dienst nimmer opgehelderd. De opvattingen van politici, juristen en economen zijn bovendien meestal verre van identiek.
Bij de beoordeling van het betreffende bedrijf werd van overheidswege doorgaans het meest op het gedrag van het bedrijf gelet, dat als goed of verkeerd moest worden gekarakteriseerd. Het Hooggerechtshof maakte voor zijn beslissingen doorgaans gebruik van de analogieregel of precedentregel, volgens welke de vroegere beslissingen als basis worden genomen voor toekomstige beslissingen. Dientengevolge werd in de V. S. het begrip public utility vrijwel identiek met bedrijf, dat onder gehele of gedeeltelijke controle van de overheid staat. Daardoor ontstond een groepering van de bedrijven in drie groepen t.w.:
1. de overheidsbedrijven, welke in stand worden gehouden uit de opbrengst van belastingen;
2. de openbare bedrijven, welke onder controle staan van de overheid, doch overigens worden geëxploiteerd als
3. de vrije bedrijven.
De openbare bedrijven staan dus tussen de twee andere soorten in, terwijl de grenzen soms moeilijk te trekken zijn. Daarbij spreekt men doorgaans nog niet van een public utility, wanneer het slechts de eigenschappen daarvan heeft, doch pas nadat het als gevolg van de overheidscontrole de status van openbaar bedrijf heeft gekregen.
In Nederland kan men als openbaar bedrijf aanmerken:
1. practisch alle personenvervoer door spoorwegen, tramwegen, autobusdiensten en taxi’s;
2. goederenvervoer door de spoorwegen (de andere takken van goederenvervoer hebben geen vervoerplicht);
3. de posterijen, de telefonie, de telegrafie en de radio-omroep;
4. de electriciteitsbedrijven;
5. de gasbedrijven; en
6. de waterleidingbedrijven.
Deze zes groepen kenmerken zich alle doordat de transportfunctie inhaerent is aan de levering.
Door de afschaffing van de tollen is de exploitatie van verkeerswegen van openbaar bedrijf veranderd in overheidsbedrijf; voor de veerdiensten (zoals die over de Wester-Schelde) moet nog betaald worden, zodat deze nog als openbare bedrijven moeten worden aangemerkt. Dubieus is het, of men onderwijsinstellingen en geneeskundige diensten ook onder de openbare bedrijven zou moeten rekenen, want de noodzaak van een permanent monopolie in het algemeen belang treedt hier minder duidelijk op de voorgrond. In de V.S. zijn door beslissingen van het Hooggerechtshof ook graanelevatorbedrijven, brandassurantiebedrijven, werkverschaffingsbureau’s en ijsbereidingsbedrijven als public utility aangewezen.
H. A. A. DE MELVERDA.