Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OMISSIEDELICTEN

betekenis & definitie

zijn strafbare feiten, die bestaan in het nalaten iets te doen wat men behoort te doen. In de 19de eeuw waren deze misdrijven in de wet zeer zeldzaam.

Het klassieke strafrecht, gebouwd op de beginselen van de Franse Revolutie, ging min of meer uit van de gedachte van het „contrat social”, waarbij de mensen zich hadden verplicht bepaalde dingen niet te doen, maar hoegenaamd geen verplichtingen op zich hadden genomen bepaalde dingen wel te doen. Groeiende gemeenschapsgedachte, grotere economische gebondenheid, geleidelijke terugtreding van de gedachte van de individuele vrijheid schiepen de voorwaarden voor toeneming van de erkenning van de misdrijven door nalaten. Het inzicht breekt baan, dat de meeste delicten zowel door doen als door nalaten kunnen geschieden.Men onderscheidt de oneigenlijke omissiedelicten (delicta commissionis per omissionem commissa) — zoals de moord door het laten verhongeren —, van de eigenlijke omissiedelicten, zoals het niet-voldoen aan een wettelijke verplichting tot aangifte voor de registers van geboorte of overlijden (art. 448 Sr.). Bij de eerstgenoemde delicten, die bestaan in het veroorzaken van een gevolg, speelt de vraag een rol in hoeverre een nalaten oorzaak zijn kan. Zolang men het nalaten zag als „niets doen”, was het moeilijk om causaliteit te aanvaarden. Indien men nalaten ziet als „iets (waartoe men verplicht is) niet doen”, wordt het gemakkelijker het nalaten als „een maatschappelijk gebeuren dat gevolgen kan hebben” te beschouwen.

De eigenlijke omissiedelicten worden in het W.v.Sr. gemeenlijk in verband gebracht met bijzondere plichten, voortvloeiende uit beroep of bijzondere situatie. Zo zijn er omissiedelicten in verband met het zijn van ambtenaar (artt. 355 v.v. en artt. 464 v.v. W.v.Sr.), op het terrein van de scheepvaart (artt. 390 v.v. en artt. 471 v.v. W.v.Sr.), in verband met plichten van de ouder of verzorger (artt. 253, 255, 256, 259, 445 W.v.Sr.), in verband met het houden van dieren (artt. 254, 425 W.v.Sr.), in verband met de functie van toezicht (artt. 105, 198, 199, 331, 332 W.v.Sr.), in verband met bepaalde beroepen, bijv. dat van opkoper (art. 437, 437bis W.v.Sr.), in verband met algemeen staatsrechtelijke plichten (artt. 192, 444, 446, 448 W.v.Sr.).

Het meest in het oog vallende omissiedelict in verband met een bepaalde situatie is het delict van art. 450 W.v.Sr., waarbij strafbaar is gesteld hij die, getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin iemand verkeert, nalaat die hulp te verlenen, die hij zonder gevaar verlenen kon; die strafbaarheid bestaat alleen indien de dood is gevolgd. Art. 450 is in 1886 slechts met grote moeite in het Wetboek opgenomen. Tegenwoordig wordt dergelijke verplichting gemakkelijker aanvaard, en het ligt in het moderne rechtsbewustzijn eerder opgesloten, naast de erkenning van het recht op noodweer en ovei macht, een plicht tot nood-hulp te aanvaarden.

In het recht van de economische ordening, waarbij talrijke plichten worden erkend voortvloeiend uit de functie in het economisch leven, wordt gemeenlijk het nalaten gelijk gesteld met het doen. Waar de gemeenschap positief optreden gaat eisen, en hij die optreedt in het economisch leven het karakter krijgt van functionaris, wordt het nalaten in deze functie juridisch van even grote betekenis als het doen.

PROF. MR B. v. A. RÖLING

Lit.: B. V. A. Röling, Opmerkingen over het nalaten in het Strafrecht, in Tijdschr. v. Strafr. 1941, LI, blz. 81-154; Simons-Pompe, Leerb. v. h. Ned. Strafrecht, iste dl, 6de dr. (Groningen Batavia 1937). blz. 151-159

< >