Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Oeral-altalsche TALEN

betekenis & definitie

is de naam van een talengroep, die o.m. twee grote groepen omvat, nl. de Fins-Oegrische of Oeralische en de TurksTataarse of Altaïsche groep (zo genoemd naar het Altaï-gebergte). De Oeral-Altaïsche taalgroep bestaat uit de in het schema weergegeven talen.

Reeds in 1730 heeft de Zweed J. von Strahlenberg de samenhang van deze twee groepen geponeerd en verscheidene onderzoekers zijn in zijn voetspoor getreden. De voornaamste van hen zijn H. Winkler, die verwantschap met de Japanse en Koreaanse talen meende te kunnen bewijzen, Castrén, die het mogelijk achtte dat de Samojeedse talen een overgangsvorm tussen de Altaïsche en de Fins-Oegrische talen zijn, en C. C. Uhlenbeck, die een verre verwantschap met de Eskimo-Aleoetische talen meende te kunnen aannemen. Ondertussen is het nog steeds niet gelukt, door middel van de comparatieve methode, die bij de Indo-Europese talen met zoveel succes toegepast is, steekhoudende argumenten voor een gemeenschappelijke grondtaal van de Oeral-Altaïsche talen te verzamelen.

Sauvageot’s etymologische studie over deze talen is, terecht, fel gecritiseerd door Shirokogoroff. Gunstiger voor het inderdaad vaststellen van een genetische verwantschap schijnen de studies van de Fin Martti Rasanen, waarvan de voornaamste , nl. een vergelijkende klankleer van het Turks, nog niet verschenen is. Of deze talen genetisch verwant zijn, is thans dus nog niet te zeggen. Daarom oppert Th. A. Seboek, op het voorbeeld van Troebetzkoy en Jacobson, die een typologische verwantschap tussen de talen van Eurazië verdedigd hebben, de mogelijkheid van zulk een verwantschap tussen de Oeral-Altaïsche talen. In dat geval zouden deze een soort talenbond vormen, waarvan de leden door nauw contact grote overeenkomst in structuur vertonen.

DR B. VAN DEN BERG

Lit.: J. von Strahlenberg, Der nord- und östl. Theil v. Europa u. Asia (Stockholm 1730); H, Win kier, Der uralaltaische Sprachstamm, das Finnisch u. Japanisch (Berlin 1908); Idem, Die altaische Völker- u. Sprachenwelt (Leipzig-Berlin 1921); Gastrén, Grammatik d. samojedischen Sprachen (Petersburg 1859); C.

G. Uhlenbeck, Ontwerp van eene vergelijkende vormleer der Eskimotalen (Amsterdam 1907); A. Sauvageot, Recherches sur le vocabulaire des langues ouralo-altaiques (Paris 1930); S. M. Shirokogoroff, Ethnologicaland Linguistical Aspects of the Ural-Altaic Hypothesis (1931); G. J.

Ramstedt, The Relation of the Altaic Languages to Other Language Groups (Suomalais-Ugrilaisen Seuran Aikakauskirja = Journ. de la Soc. Finno-Ougrienne, Helsinki 1946-47); Th. A. Seboek, The Meaning of „Ural-Altaic” (Lingua II, Haarlem 1950).

< >