Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NEWFOUNDLAND

betekenis & definitie

eiland en sedert Mrt 1949 Canadese provincie, gelegen in de Atlantische Oceaan aan de oostelijke zijde van de St Laurens Baai, groot 110 690 km2, telt (1950) 350 000 inw. Het eiland is woest en rotsachtig en diepe brede fjorden dringen tot 100 km het land in.

Hierbij worden talrijke kapen en landtongen gevormd en aan de noord- en zuidzijde twee grote schiereilanden, waarvan het zuidelijke de naam draagt van Avalon. Het binnenland bestaat uit een golvend plateauland (Mount Hodges, 660 m). Grote uitgestrektheden bestaan, door de werking van diluviale vergletsjering, uit kale rotsvlakten of zijn met zwerfblokken bedekt. Ook vindt men er uitgestrekte heiden en veengronden. Tot de rivieren behoren o.m. de Exploits River (320 km), de Humber en de Gander. Het klimaat is er veel koeler dan op dezelfde breedte in Europa.

Er treden vaak nevels en mist op. Newfoundland is bekend om het grote aantal meren.De onvruchtbare bodem levert aardappelen, kool en haver. Er zijn rijke ijzerhoudende lagen in de bodem, waarvan een deel wordt geëxploiteerd. Daarnaast wordt lood, zink, koper en goud gewonnen. Van het grootste belang is de visserij, waarbij meer dan de helft van de bevolking is betrokken. Er wordt vooral gevist op kabeljauw, die tot bevroren visfilet wordt verwerkt, en voorts op haring, zalm, robben en kreeft. Gedurende de zomer is de bevolking vrijwel verdubbeld door buitenlandse vissers en sportlieden. De industrie is gebaseerd op houtverwerking (papier) en op de visserij.

De oorspronkelijke bevolking, de tot de Algonkin behorende Beothoek, is in de vorige eeuw uitgeroeid. De huidige bevolking bestaat uit afstammelingen van Franse en Britse kolonisten. Zij behoren vnl. tot de R.K., de Anglicaanse en de Methodistische kerk. Het N.O. deel van Labrador behoort thans tot de provincie Newfoundland. De hoofdstad is St. John’s (57500 inw.); andere plaatsen zijn Corner Brook, Bell Island en Winsor.

GESCHIEDENIS

Newfoundland werd door van het vasteland overgestoken Algonkin bewoond toen het in 1497 door Giovanni Caboto bezocht werd.

Het diende sindsdien als aanlegplaats voor vissers uit Engeland, Frankrijk, Portugal en Biskaje. Eerst in 1583 werd het door Humphrey Gilbert formeel voor Engeland in bezit genomen, maar feitelijk bleef het een niemandsland. Pogingen om tot een blijvende kolonisatie te komen hadden een ongunstig verloop. Op het einde van de 17de eeuw probeerde Frankrijk zich van het eiland meester te maken. Het moest bij de vrede van Utrecht (1713) van zijn aanspraken afzien, maar genoot sindsdien voorrechten voor zijn visserij op de French Shote, d.w.z. de noordkust, alsook het volle bezit van de eilandjes Saint-Pierre en Miquelon. Gedurende de 18de eeuw nam de bevolking snel toe, daar visdrogerijen, traanstokerijen en dergelijke ter plaatse opkwamen (120 zielen in 1683; ruim 10 000 in 1783).

Daar vooral het O. bevolkt werd, kwamen Frankrijk en Engeland in 1783 overeen om de French Shore naar de nog onbewoonde westkust te verleggen. Ook dat leidde weldra tot wrijvingen die eerst in 1904 ophielden, toen Frankrijk zijn exterritorialiteit opgaf. De oorlogen van de Franse Revolutie schakelden tijdelijk de Europese visvangst uit: de bevolking van het eiland deed voortaan zelf aan scheepvaart en handel.

In 1832 kreeg de bevolking medezeggenschap, in 1855 volledig zelfbestuur. Toen telde zij ca 50000 zielen (in 1875: 160000). Tevens werd een begin gemaakt met de exploitatie van het land zelf, vnl. van zijn wouden: sedert 1909 werd papier gefabriceerd. Er werden ook ertsen gedolven. De scherpe prijsdaling gedurende de depressie, sedert 1929, ruïneerde Newfoundland, dat een zware openbare schuld had opgenomen voor zijn economische uitrusting en een vooruitstrevende sociale politiek. Het werd duidelijk dat het, als zelfstandig dominion (als zodanig erkend in 1931), niet meer levensvatbaar was.

In 1934 werd daarom de grondwet, met toestemming van de regering van Newfoundland, geschorst en het bestuur aan een Royal Commission opgedragen, met dien verstande dat het Britse moederland het tekort in de budgetten zou aanvullen. Tegen aansluiting bij Canada maakte zowel dit land, wegens de financiële last die daaruit zou volgen, als Newfoundland zelf aanvankelijk bezwaar. Zij werd niettemin op 11 Dec. 1948 voltrokken, daar Canada het grote strategische belang van Newfoundland intussen had leren inzien.

PROF. DR J. A. VAN HOUTTE

Lit.: Cambridge History of the British Empire, dl VI: Canada and N. (London 1930); A. McLintock, The Establishment of Constitutional Government in N. (1941); R. A. MacKay, Studies in the Economy and History of Newfoundland (Toronto 1945); N.t Economie, Diplomatic and Strategic Studies, ed. by R. A. Mac Kay (Oxford 1946); T.

G. Taylor, N., A Study in Settlement (1946); B. V. Gutsell, An Introduction to the Geography ot N. (Ottawa 1949).

< >