Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NAPOLEON I bonaparte

betekenis & definitie

(Italiaans: Napoleone Buonaparte), keizer der Fransen (1804-1814/1815) (Ajaccio, op Corsica, 15 Aug. 1769 - Longwood, op St Helena, 5 Mei 1821), tweede zoon van Carlo Bonaparte en Laetitia Ramolino (zie geslachtslijst van het Huis Bonaparte).

JEUGD

Doordat zijn vader zich aan het Franse gezag onderworpen had, verkreeg Napoleon op tienjarige leeftijd een beurs voor het gymnasium te Autun en een vrijplaats voor de voorbereidende militaire school te Brienne. Hij onderscheidde er zich door grote werkkracht en begaafdheid (vooral in de wiskundige vakken). Reeds in 1785 werd hij artillerie-luitenant bij het regiment Lafère te Valence.

In zijn garnizoenstijd legde Bonaparte zich met ijver toe op zijn beroep en verschafte hij zich een formidabele belezenheid. Na de dood van zijn vader (1785) belastte hij zich met de zorg voor zijn broer Lodewijk, wiens studie hij uit eigen geringe middelen bekostigde. De jonge luitenant voelde zich echter nog geenszins Fransman. Hij dweepte met de Corsicaanse vrijheid en toen de Revolutie uitbrak, zag hij er geen moreel bezwaar in, te deserteren en zich bij Paoli aan te sluiten. Op Corsica geraakte hij echter in conflict met de conservatieve partij van Paoli, keerde naar Frankrijk terug, waar men hem weer in het leger aanstelde en zelfs bevorderde tot kapitein (Juli 1792). In 1793 was hij weer op zijn eiland terug, maar nu in dienst der Jacobijnen.

Met de Corsicaanse democraten trachtte hij zich meester te maken van de citadel van Ajaccio. De onderneming mislukte evenwel, de Bonapartes moesten van het eiland vluchten en werden door de Paolisten vogelvrij verklaard (Juni 1793). Nu verkreeg hij opdracht een onderzoek in te stellen naar de beschikbare artillerie aan de Provençaalse kust en koos in een knappe brochure Le souper de Beaucaire (1793) partij voor de Montagnards (z Franse Revolutie) als verdedigers der nationale eenheid tegen de Girondijnen en royalisten, als gevolg waarvan hij het bevel kreeg over een deel der artillerie tegen Toulon. Daar de verovering van die stad op de Engelsen en royalisten (18 Dec. 1793) voor een goed deel te danken was aan zijn beleid, werd hij in Febr. 1794 op voorspraak van de Conventiecommissaris Augustin Robespierre tot brigade-generaal benoemd. Deze connectie werd echter compromittant na de val van Maximilien Robespierre (Thermidor 1794). Generaal Bonaparte zat zelfs enige weken in de gevangenis.

Daarna was hij in de winter van 1794-1795 verbonden aan het leger tegen Sardinië. In Mei 1795 werd hij echter naar de Vendée gedirigeerd. Bonaparte weigerde en kreeg zijn ontslag (15 Sept. 1795) Na enige weken van hongerlijden kreeg hij echter opnieuw gelegenheid zich te onderscheiden, toen de royalistische Nationale Gardes van West-Parijs in oproer kwamen tegen de staatsgreep van 5 en 13 Fructidor van het jaar III (22 en 30 Aug. 1795). Op onbarmhartige wijze veegde hij op 13 Vendémiaire (5 Oct.) met kanonvuur de straten schoon en verschafte het Directoire een rustige atmosfeer om zijn bewind te aanvaarden.

Toen Barras directeur werd, werd Bonaparte opperbevelhebber der binnenlandse legers en maakte van de gelegenheid gebruik om zoveel mogelijk betrouwbare officieren op de belangrijkste posten aan te stellen (26 Oct. 1795). Het Directoire benoemde hem tot opperbevelhebber van het leger tegen Italië (2 Mrt 1796). 9 Mrt huwde hij met de mondaine Joséphine Tascher de la Pagerie, weduwe van generaal de Beauharnais, met wie Barras te voren betrekkingen onderhouden had.

OPMARS NAAR DE DICTATUUR

Het leger, aan het hoofd waarvan Bonaparte zich stelde (Nizza 27 Mrt 1796), verkeerde in deplorabele toestand, maar hij wist het weldra mee te slepen in een geweldig élan, een beroep doende op de eer- en hebzucht van officieren en soldaten (z Franse Revolutieoorlogen). Gebruik makend van het verraad van de koning van Sardinië schond hij de neutraliteit van Parma en noodzaakte de Oostenrijkers zich terug te trekken naar het Oosten van de Povlakte, waarna de groothertog van Toscane, de koning van Napels en Sicilië en de paus tot afzonderlijke vredes gedwongen werden. Aan het eind van de schitterende slagen om Mantua waagde Bonaparte, profiterende van de omstandigheid, dat hij Frankrijks gelukkigste en politiek-betrouwbaarste veldheer geworden was, zich ook op politiek terrein. Tegen het uitdrukkelijk bevel van het Directoire ondernam hij een snelle veldtocht in de Oost-Alpen en sloot, toen hij daarbij in groot gevaar geraakt was, op eigen gezag de voorlopige vrede van Leoben (18 Apr. 1797).

Hij verwezenlijkte er niet alleen een lievelingsdenkbeeld der Franse en Italiaanse bourgeoisie mee (de Rijngrens — gedeeltelijk — en een eerste kiem der onafhankelijkheid van Italië in de vorm van de Cis-Alpijnse Republiek), maar slaagde er ook in, Oostenrijk tot op zekere hoogte medeplichtig te maken aan de nieuwe orde van zaken, door Venetië met het Illyrische kustgebied daarvan aan de keizer op te offeren.

De regering te Parijs, die Bonaparte’s eigenmachtige en ook vrij gevaarlijke staatkunde allerminst kon goedkeuren, moest wel meejuichen, omdat zij bedreigd werd door een royalistische stembusoverwinning. Weer redde de gelukkige generaal de republiek (staatsgreep van 18 Fructidor V, 4 Sept. 1797). De praeliminairen van Leoben werden bevestigd door de Vrede van Campo Formio (17 Oct. 1797) en toen de „soldaat van avontuur” op 5 Dec. zijn intocht te Parijs hield, kon hij reeds doorgaan als de beheerser van de binnenlandse en de buitenlandse situatie. Nu volgde de Egyptische expeditie met het doel een nieuwe door Frankrijk beheerste zeeweg naar Indië.

Nelson’s overwinning bij Aboekir (1 Aug. 1798) — waardoor de Franse vloot onder Brueys vernietigd werd — sneed aan de expeditie haar terugtocht af. Bonaparte was „in zijn verovering opgesloten”. Daaraan werd ook niets veranderd door zijn overwinningen in Syrië, waarvoor veel reclame gemaakt werd. Frankrijks vijanden in Europa schepten nu weer moed en verbonden zich tot de Tweede Coalitie (voorjaar 1799). De oorlog daartegen verliep aanvankelijk slecht, maar in Sept.Oct. 1799 was het dadelijke gevaar geweken, vooral door de onenigheden tussen de Oostenrijkse en Russische regeringen.

Bonaparte keerde, na het opperbevel aan Kléber te hebben overgedragen, naar Frankrijk terug. Hij landde te Fréjus (9 Oct.) en werd op zijn tocht naar Parijs zowel door royalisten als Jacobijnen begroet als de redder van het vaderland. Weer benoemde de volksvertegenwoordiging hem tot opperbevelhebber van de binnenlandse legers. Hij verbond zich met de directeuren Barras, Siéyès en Roger Ducos, die plotseling hun ontslag namen, zodat er geen uitvoerend bewind meer was. De bedoeling was tot grondwetswijziging over te gaan, waardoor er een krachtiger uitvoerend gezag zou komen. Nu werden de beide Kamers buiten Parijs te St Cloud tot een vergadering bijeengeroepen.

Bonaparte verscheen in de Raad van Vijfhonderd, waar zijn broer Lucien voorzitter van was, om een voorstel te verdedigen dat hem, Siéyès en Ducos opdracht zou verlenen de grondwetswijziging voor te bereiden. De Kamerleden lieten hem echter niet aan het woord komen en stonden op het punt hem „buiten de wet” te stellen, zoals in Thermidor 1794 met Robespierre gebeurd was, toen Lucien de situatie redde door met militair geweld de vergadering uiteen te jagen (z Bonaparte, Lucien). Napoleon zelf had zijn tegenwoordigheid van geest geheel verloren. De Raad der Ouden nam nu het bovenbedoelde voorstel aan; de bevolking roerde zich niet (Staatsgreep van 18 en 19 Brumaire, 9 en 10 Nov. 1799). Reeds in Dec. werd de nieuwe Staatsregeling door een volksstemming met grote meerderheid aangenomen, waarbij feitelijk het eenhoofdig gezag werd hersteld. Bonaparte werd eerste consul. Zijn collega’s waren stromannen: Cambacérès en Lebrun.

VREDEBRENGER EN BEVESTIGER DER BURGERLIJKE MAATSCHAPPIJ

Bij de veldtochten van 1800 profiteerde de eerste consul van het feit, dat Rusland zich uit de oorlog terugtrok. Terwijl Moreau over de Rijn een reeks overwinningen behaalde, verzamelde Bonaparte in diep geheim een reserveleger bij de Jura, voltooide in Mei zijn tocht over de Grote Sint Bernard en won (zij het met moeite) de slag bij Marengo (14 Juni 1800) tegen Melas, die pas Masséna tot capitulatie gedwongen had in Genua. De wijze waarop de schitterende successen aangewend werden tot stabilisering van de toestanden in binnen- en buitenland door een tegelijk krachtige en gematigde politiek was Bonaparte’s ontwijfelbare verdienste. Met paus Pius VII werd het Concordaat van 1801 gesloten, waarbij Kerk en Staat elkaar voortaan weer steunden in de handhaving der burgerlijke orde. De bisschopskeuze kwam aan de regering. Napels, Portugal, Rusland hadden toen ook reeds vrede gesloten.

Een gelukje was, dat Engeland volgde, omdat Pitt Jr om redenen van binnenlandse politiek had moeten aftreden (Mrt 1802). Dit was het moment waarop Napoleon zich door een volksstemming tot consul voor het leven liet benoemen. Hij was de populairste man bij vrijzinnig Europa. Reeds enige tijd had hij het koninklijk paleis, de Tuilerieën, betrokken. Grote aandacht wijdde hij aan de totstandkoming van het „Burgerlijk Wetboek” door een college rechtsgeleerden, echter onder zijn leiding. Eindelijk werd zo de belofte der Revolutie ingelost om ook het maatschappelijk leven op de nieuwe grondslag van „gelijkheid voor de wet” te regelen en de bezitters de armslag te verschaffen, die zij nodig hadden.

STREVEN NAAR EEN UNIVERSEEL RIJK

Er was echter op den duur geen vrede mogelijk tussen Frankrijks streven de resultaten der Revolutie te bestendigen èn het Oude Europa. Juist naarmate Bonaparte er in scheen te slagen, zowel in Frankrijk zelf als in de landen om Frankrijk heen vrede en orde te herstellen (grondwet van 1801 in Holland, z Bataafse republiek, Bemiddelingsacte van 1803, z Helvetische republiek, Reichsdeputationshauptschluss van hetzelfde jaar in het Duitse rijk), moest dat de machten der reactie prikkelen tot nieuwe strijd. In die strijd ontstond de noodzakelijkheid van het streven naar een algemeen-Europees rijk, waarvoor Napoleon Bonaparte niet alleen niet terugdeinsde, maar dat zelfs overeenkwam met zijn rationalistische geest, zijn gebrek aan nationaal gevoel en zijn caesarenkarakter.

De mogelijkheid tot de opbouw van zo’n rijk was nog niet geheel verdwenen. Onder de volken bezaten slechts Engelsen en Spanjaarden een krachtig nationaal bewustzijn. De ontwikkelden waren min of meer overgoten met een algemeen Europese civilisatie. Het Frans was nog algemeen-beschaafde taal. Met Engeland begon nu reeds in 1803 een verbitterde worsteling, die slechts met de ondergang van een van beide tegenstanders eindigen kon. Niet alleen had de eerste consul de verwachting der Engelse bourgeoisie teleurgesteld: dat Frankrijk opengesteld zou kunnen worden voor de producten der Engelse nijverheid, maar ook had hij een aanvang gemaakt met de stichting van een koloniaal rijk in Amerika door de aankoop van Spaans Louisiana.

Door de nieuwe oorlog moest de machtssfeer der Republiek aan de Middellandse Zee zoveel mogelijk worden uitgebreid. In 1802 waren Piemont en Parma reeds geannexeerd. De Cis-Alpijnse republiek werd in 1802 veranderd in een Italiaanse, waarvan Bonaparte president werd. De royalistische samenzweringen (vooral die van Georges Cadoudal in Mrt 1804), welke van Engeland uit gefinancierd werden, schenen de noodzakelijkheid te bewijzen het bereikte te bestendigen door de stichting van een erfelijke monarchie. Op laaghartige wijze was Bonaparte’s oude concurrent Moreau in de zaak-Cadoudal verstrikt. De gerechtelijke moord op de hertog van Enghien (21 Mrt 1804) had hem voorgoed als vergieter van Bourbons bloed tot medeplichtige gemaakt van de koningsmoordenaars uit de Nationale Conventie, die nog steeds de Senaat beheersten.

Nu besloot dit laatstgenoemde lichaam dus, Bonaparte 18 Mei 1804 tot erfelijk keizer der Fransen te verheffen, welk besluit door een volksstemming goedgekeurd werd. De 2de Dec. 1804 had de kroning in de Notre Dame van Parijs plaats.

De paus was overgekomen om de keizer te zalven maar deze zette zichzelf en daarna zijn vrouw de kroon op het hoofd. De Italiaanse rep. werd 18 Mrt 1805 omgezet in een koninkrijk Italië, waarvan Napoleon koning werd. Hij zette zich te Milaan de „ijzeren kroon” van Lombardije op het hoofd. Terecht kon hij zich als de opvolger van Karel de Grote beschouwen. Juist daarom echter slaagde Napoleons grote tegenspeler Pitt er in, de Frans-Engelse oorlog, die tot nu toe tot niets anders dan de concentratie van een groot Frans landingsleger te Boulogne geleid had, tot een Europese coalitie-oorlog uit te breiden (z Napoleontische oorlogen). De keizer van het Rooms-Duitse rijk, Frans II, en de tsaar van Rusland, Alexander I, verbonden zich met de koning van Groot-Brittannië, maar werden door de ijlings van Boulogne naar Zuid-Duitsland en Bohemen overgebrachte legers verslagen (Drie-Keizersslag bij Austerlitz, 2 Dec. 1805).

Ondertussen hadden de Britten hun heerschappij ter zee bevestigd door de vernietiging der verenigde Frans-Spaanse vloten bij Kaap Trafalgar (20 Oct. 1805). Dit belette echter niet, dat het Huis Habsburg al zijn historische rechten in Duitsland en Italië prijs moest geven. Het Heilige Rooms-Duitse rijk verdween voorgoed (1806). Frankrijks bondgenoten in Duitsland verenigden zich tot een Rijnbond (12 Juli 1806) met Napoleon als protector, ’s Keizers oudste broer Jozef werd koning van Napels, waaruit de Bourbons verdreven waren. Zijn zwager Murat werd groothertog van Berg, zijn broer Lodewijk koning van Holland. Toen Pruisen zich verzette, werd het eerst afzonderlijk, later met de Russen verslagen.

Te Tilsit kwam een bondgenootschap met tsaar Alexander tot stand (Juli 1807). Pruisen moest de helft van zijn grondgebied derven. Uit Pruisisch en Hannoveraans gebied werd het koninkrijk Westfalen gevormd, dat aan de jongste Bonaparte, Jérôme, gegeven werd. Er kwam weer een begin van een Pools rijkje (het groot-hertogdom Warschau), dat in personele unie met de Rijnbondstaat Saksen verenigd werd. De keizer achtte zich nu sterk genoeg om het vasteland tot een economische eenheid saam te binden. Hij verbood alle handel met Engeland, ten einde zodoende het vasteland tot autarkie te dwingen.

Dit was het Continentaal Stelsel (Decreet van Berlijn 21 Nov. 1806), dat geleidelijk verscherpt werd en waartoe hij langzamerhand al zijn vazalstaten en bondgenoten noodzaakte. Behalve voor handelslanden, zoals Nederland, de Hanzesteden, Portugal (trouwens ook voor West-Frankrijk), was dit systeem volstrekt niet zo fnuikend. Hier en daar, zoals in Berlijn, kon de industrie erdoor opkomen. Agrarische landen (en dat waren de meeste) profiteerden er van. En Engeland werd inderdaad op de rand van de ondergang gebracht.

VOLKSVERZET

In 1807 stond Napoleon I op het toppunt van macht en kunnen.

Ondanks zijn geweldige prestaties was zijn zenuwgestel ongeschokt gebleven. In de winter van 1806-1807 had hij de Poolse gravin Maria Walewska ontmoet, de enige vrouw, die hij na de eerste teleurstellende jaren met Joséphine wezenlijk heeft liefgehad en die de moeder van zijn oudste — buitenechtelijke — zoon werd.

Maar in het vervolg ontwaakten krachten in Europa, die hij niet begreep en niet bij machte was te beheersen: de niet-rationele machten van geloof en nationaliteitsgevoel in de massa’s. En in hem zelf werd de reeds lang overheersende demonische heerszucht tot een soort caesarenwaan, die hem te gronde zou richten. Het Continentaal Stelsel dwong Napoleon zoveel mogelijk kuststreken in Europa te beheersen. Nog in 1807 werd Etrurië geannexeerd en Portugal bezet. De onhoudbare toestanden aan het Spaanse hof brachten hem er toe de corrupte Bourbons ook te Madrid door zijn broeder Jozef te vervangen (Mei 1808). In Napels werd Murat als koning aangesteld. De grote massa van het Spaanse volk echter, gekrenkt in haar volkstrots, begon weldra een verbitterde guerrilla tegen „het grote leger”.

Reeds vond Napoleon het nodig, alvorens persoonlijk zijn broer te gaan helpen, de publieke opinie in Europa te epateren door een grootse demonstratie van zijn macht: de „vorstendag te Erfurt” (herfst 1808), waar hij ook het bondgenootschap met Alexander I hernieuwde. Van Oct. 1808 - Jan. 1809 streed de keizer in Spanje, herstelde Jozef te Madrid, maar moest haastig naar Parijs terug, omdat Oostenrijk de aanval begon. Het had zijn leger georganiseerd en meende zich aan het hoofd te stellen van de Duitse nationale beweging, die zich in de Tiroler opstand van Andreas Hofer scheen aan te kondigen. Talleyrand geloofde toen reeds in „het begin van het einde”. Nogmaals wisten de Fransen hun vijanden uit Zuid-Duitsland te verdrijven. De keizer resideerde voor de tweede keer als overwinnaar in het paleis Schönbrunn te Wenen.

Van hieruit annexeerde hij de Kerkelijke Staat, omdat paus Pius weigerde zich aan het Continentaal Stelsel te onderwerpen (Mei 1809). Maar nu leed hij ook zijn eerste nederlaag tegen aartshertog Karel by Aspern . Hij herstelde zich weer door de overwinning bij Wagram en Oostenrijk moest bij de Vrede van Wenen (14 Oct. 1809) zijn Dalmatische kusten aan Franse douaniers en regimenten overlaten. Echter was in deze oorlog tevens de onbetrouwbaarheid van Rusland gebleken (z Napoleontische oorlogen). Vandaar dat Napoleon nu aansluiting bij zijn tegenstander van gisteren zocht, samenwerkende in dit opzicht met de nieuwe Oostenrijkse minister Metternich.

Na nog in hetzelfde jaar te zijn overgegaan tot een daad, die reeds lang in zijn familiekring als een noodzakelijkheid was voorgesteld — de scheiding van Joséphine (16 Dec. 1809) —, huwde hij 1/2 April 1810 met de Oostenrijkse aartshertogin Maria Louise die hem 20 Mrt 1811 een troonopvolger schonk: een apotheose van uiterlijk succes, die hij vierde door het kind de trotse naam „koning van Rome” te schenken. In 1810 had nog de annexatie van het Zwitserse kanton Wallis, ter wille van de Simplonweg, en die van het koninkrijk Holland alsmede van N.W.-Duitsland ter wille van de doorvoering van het Continentaal Stelsel plaatsgevonden. Het rijk bestond nu uit 130 departementen, het had een omvang van 715 000 km, behalve de exclaves Erfurt, Dantzig en de Illyrische provincies, benevens de Ionische eilanden. Het inwonertal bedroeg 44 millioen.

Inmiddels werd Napoleon ook in Frankrijk niet meer als de verdediger van de Revolutie beschouwd. De bekwame mannen — Talleyrand, Fouché, zijn broer Lucien —, die aanvankelijk zijn opkomst hadden gesteund, hadden al lang hun ontslag gekregen. Hij werd nog slechts door ja-broers omringd. Pius VII, die de banvloek over de keizer had uitgesproken, was een gevangene te Fontainebleau. Napoleons plannen om het Franse episcopaat er toe te brengen zich los te maken van het pausdom mislukten. In Spanje kreeg de guerrilla het karakter van een godsdienstoorlog.

De verhouding met Alexander I werd ook hoe langer hoe slechter. De Russen pasten het Continentaal Stelsel slechts ten halve toe. Napoleon van zijn kant betwistte hun de toegang tot de Middellandse Zee door zijn toestemming tot de verovering van Constantinopel te weigeren. Nu kwam het hem voor, dat Europa niet eerder één zou worden, voordat ook Rusland bedwongen zou zijn.

Toch vreesde hij ook deze uiterste onderneming van zijn heerszucht, met het opstandige Spanje in de rug, waar de hertog van Wellington, sedert 1809 aanvoerder van een Engels expeditieleger, steeds meer van zijn troepen bond. Zijn concentratie van 600 000 man, waarvan de helft Fransen, in de buurt van Dresden gedurende het voorjaar van 1812 en zijn opmars naar Njemen had eigenlijk geen ander doel dan als drukmiddel bij zijn voortdurende onderhandelingen met Alexander I te fungeren. Verlokken liet hij zich tot zijn opmars in de eindeloze Russische vlakten en voor het eerst liet hij de gang der dingen aan het noodlot over. Ook na de brand van Moskou (Sept.) verspeelde hij vier kostbare weken met onderhandelingen. De Russische winter vernietigde het „grote leger”.

Nu Napoleon voor de mogelijkheid ener algehele vernietiging van zijn ontzaglijk werk stond, herkreeg hij zijn veerkracht. Deze werd zelfs groter naarmate de destructie zekerder werd. Te Wilna verliet hij het leger en reisde incognito, alleen vergezeld door Caulaincourt, per slee zo spoedig mogelijk door naar Parijs, waar hij 19 Dec. arriveerde. Ten snelste moest hij nieuwe geweldige krijgstoerustingen persen uit zijn reeds uitgeputte staten. Toen Napoleon weer door het Maindal marcheerde om zijn bondgenoot Saksen-Polen te helpen, had de koning van Pruisen, half gedwongen door een nationale beweging, zich reeds met de tsaar verbonden. In de slagen bij Lützen en Bautzen (Mei 1813) had Napoleon nog het voordeel van de overmacht.

Het gelukte hem over de Elbe te komen en Saksen te bevrijden. Maar hij had geen voldoende cavalerie meer om zijn tegenstanders te vervolgen. Oostenrijk bood nu zijn bemiddeling aan. Op de vredesonderhandelingen van Praag bood men de keizer de „natuurlijke grenzen” (Juli), maar deze weigerde. Nu schaarde Oostenrijk zich aan de zijde van zijn vijanden. Van dit ogenblik af moest Napoleon tegen een steeds geduchter overmacht strijden.

In de grote Volkerenslag bij Leipzig (16-19 Oct. 1813) dolf hij het onderspit. De koning van Saksen werd gevangengenomen, Polen ging het graf weer in. Nog was de weg naar Frankrijk vrij, zodat het leger over de Rijn ontkwam, maar de Rijnbondvorsten liepen naar Metternich over. Holland stond op, in Italië bleef alleen ’s keizers stiefzoon, Eugène de Beauharnais, de onderkoning van I talië, hem trouw. De eenheid van Europa, zoals de geniale Corsicaanse geweldenaar die had trachten te verwezenlijken, lag in stukken.

Tijdens de veldtocht van 1814 in Frankrijk ontplooide het wonderbaarlijke militaire genie van Napoleon zich nog eenmaal als gedurende de Italiaanse oorlogen. Een fout was, dat hij geen beroep op het volk gewild heeft als in 1792. Het Wetgevend Lichaam verklaarde zich bereid de proclamatie „het vaderland in gevaar” uit te vaardigen, op voorwaarde, dat de keizer de burgerlijke vrijheden toestond, maar Napoleon verdaagde de vergadering. Op het congres van Chatillon was reeds in het begin van het jaar (Febr.) gebleken, wat de mogendheden onder de „natuurlijke grenzen” verstonden: die van 1789. Napoleon weigerde zeer beslist, waarop de Engelse diplomatie bij het tractaat van Chaumont er in slaagde de zich reeds vertonende scheuren in de coalitie te dichten. Zijn doel was, door vol te houden, scheuring onder de mogendheden te krijgen en zodoende niet alleen de Rijngrens, maar ook het keizerschap te redden.

Bij Champaubert, Montmirail, Montereau enz. wist hij zijn tegenstanders (waarbij nu ook de Engelsen onder Wellington kwamen, vanuit Spanje) te verslaan. Maar de overmacht was te overweldigend, 300 000 tegen 50 000 man. Langzamerhand sloot de formidabele ring zich om hem en Parijs. Ten slotte speelde hij het nog klaar, er doorheen te breken, met het doel de oorlog naar Duitsland over te brengen en de oprukkende vijanden van Parijs weg te lokken. Maar nu weigerden zijn maarschalken, begrijpende dat het nutteloos was verder te vechten, hem de dienst. Parijs capituleerde 30 Mrt.

Napoleon deed 6 Apr. afstand voor zich en zijn familieleden van de tronen van Frankrijk en Italië en sloot de i ide een overeenkomst met de Geallieerden, waarbij hij met 400 man van zijn keuze geïnterneerd zou worden op het eiland Elba en de keizerstitel behouden zou.

DE HONDERD DAGEN

Engeland drong er bij het Congres van Wenen op aan, dat Napoleon naar een meer afgelegen eiland gedeporteerd zou worden. De nieuwe Franse koning, Lodewijk XVIII, gaf evenzeer blijk, er weinig op gesteld te zijn, dat de „usurpator” zo dicht in de buurt zat. Toen de balling bericht kreeg van de grote ontevredenheid bij het leger, bij de boeren en een gedeelte der bourgeoisie in Frankrijk, alsmede van het feit, dat de tegenstellingen tussen de mogendheden op het punt stonden in een open conflict uit te breken (z Wener Congres), ging hij in het geheim weer scheep naar Frankrijk, landde bij Cannes (i Mrt 1815) en rukte door de bergen op naar Grenoble. Op 7 Mrt stuitte hij bij Laffrey op enige regimenten, die uitgezonden waren om hem te arresteren. Hij daagde ze uit om hem dood te schieten en de soldaten wierpen de wapens weg en riepen weer „Vive l’Empereur!” als voorheen. De 9de Mrt capituleerde Grenoble, 17 Mrt liep maarschalk Ney naar hem over en 20 Mrt deed hij weer zijn intocht in de Tuilerieën. Toch betekende dit alles niets dan een schijnsucces.

De beweging in Frankrijk was in wezen een praemature nationalistische en liberale revolutie, waarin Napoleon I als Europees keizer slecht paste. De mogendheden hadden, zodra zij Napoleons terugkeer vernamen, hun eensgezindheid hersteld en hem vogelvrij verklaard (13 Mrt). Om de liberalen voor zijn zaak te winnen nam de keizer Carnot en Fouché in zijn ministerie op en vaardigde hij een grondwet uit, de Acte additionel aux Constitutions de l'Empire, die een verbeterde editie van Lodewijk XVIII’s Charte voorstelde. Maar Fouché bleef in voortdurende correspondentie met de overkant, de liberalen waren teleurgesteld over het ontbreken van het initiatiefrecht voor de Kamer en de volksstemming over de nieuwe orde van zaken toonde vóór alles aan, dat de grote meerderheid van de bevolking zich van stemming onthouden had. Toen de Kamers bijeenkwamen, bleek de tweede vooral uit oppositieleden te bestaan. Napoleon was toen al met zijn samengeraapt leger naar het N. getrokken. Hij hoopte althans een overwinning op de Engelsen, Nederlanders en Pruisen te behalen, alvorens de Oostenrijkers en Russen gearriveerd waren.

Toen Napoleon drie dagen na de slag van Waterloo (18 Juni) terug was in Parijs, waren de Kamers in open opstand. Zij eisten, dat hij afstand zou doen en de gevallen titan gaf toe (22 Juni), ten behoeve van zijn zoon, die toen reeds lang in Wenen vertoefde. Nu vluchtte de ex-keizer, zoveel mogelijk incognito, naar West-Frankrijk, in de hoop naar Amerika te kunnen ontkomen. Toen die hoop ijdel bleek, gaf hij zich te Rochefort aan de Engelsen over (15 Juli). Aan boord van de Bellerophon schreef hij aan de Engelse regering hem „als Themistokles in Perzië te vergunnen zich neer te zetten aan de Engelse haard”.

GEVANGENSCHAP EN DOOD

Maar de mogendheden hadden besloten, dat hij als „generaal Bonaparte” op het eiland St Helena geïnterneerd zou worden, waar hij 16 Oct. arriveerde.

De eerste maanden vertoefde hij daar onder gastvrij dak van het gezin van de koopman Balcombe, maar toen zijn verblijf Longwood op de hoogvlakte gereed was, werd hij met de weinige getrouwen, die hem hadden willen en mogen vergezellen (de generaals Gourgaud en Bertrand, de graaf en gravin de Montholon, de secretaris Las Cases, de Ierse dokter O’Meara en de kamerdienaar Marchand), daarheen overgebracht en onder bewaking gesteld van de Engelse officier Hudson Lowe, die zijn voorschriften al te stipt meende te moeten opvolgen. Aanvankelijk gaf de ex-keizer zich en de anderen bezigheid door tuinarbeid en voorts door het dicteren van zijn gedenkschriften. Later werd zijn persoonlijkheid gedemoraliseerd door de ontzettende eenzaamheid en wrok, door de slopende ziekte ook (maagkanker), die reeds in Europa zijn sterk gestel begonnen was te ondermijnen, maar waarvan de symptomen zich pas op St Helena geopenbaard hadden. Zijn ergste verdriet heeft Napoleon in de ballingschap ondervonden uit het feit, dat zijn vijanden hem niet het minste bericht gunden van of over zijn zoon.

De wens, geuit in zijn testament, „Ik verlang dat mijn as ruste aan de oevers der Seine te midden van dat Franse volk, dat ik zozeer heb liefgehad”, werd pas in 1840 vervuld op last van koning Lodewijk Philips en met goedvinden der Engelse regering. Sedert rust het lijk van de grote keizer te Parijs onder de koepel van het Hotel des Invalides.

DE NAPOLEONTISCHE LEGENDE

Nog bij zijn leven maakte de legende zich meester van Napoleons persoon. In de Restauratietijd wakkerde politieke ontevredenheid die aan. De romantisch-individualistische idealen van een groot deel der Europese burgerij vonden zich in het midden der 19de eeuw terug in verering voor „de laatste condottiere” (Taine). Béranger, Barthélemy, De Vigny, Hugo zijn de auteurs der Napoleontische legende in de Franse literatuur, Thiers is de Napoleon-vereerder in de historiografie. In Duitsland verbreidden Heine en Zedlitz, in Italië Manzoni en in Engeland Byron de romantische verering voor de grote keizer. Een politieke factor was de Napoleontische legende in 1849 en volgende jaren bij de wording van het Tweede Keizerrijk.

NAPOLEONS BETEKENIS

Maar weinig personen in de wereldgeschiedenis zijn er, die in veelzijdigheid van gaven, grootsheid van aspiraties en tragische lotsbeschikking met Napoleon I te vergelijken zijn. Zijn stempel heeft hij gedrukt op de geschiedenis van bijna alle volkeren van Europa. Door zijn statenvorming heeft hij de wording van nationale eenheden voorbereid in Italië, Duitsland, Polen en Egypte. Door zijn wetboeken bracht hij de Revolutie-idee der „gelijkheid-voor-de-wet” tot gelding in Frankrijk, de Nederlanden, West-Duitsland, Zwitserland en Italië. Zijn streven naar Europese eenheid - overigens met verwerpelijke middelen - is volkomen mislukt, maar trekt in onze dagen in sterke mate de aandacht, nu politieke en economische noodzaak opnieuw de verwezenlijking van het denkbeeld aan de orde hebben gesteld.

DR J. S. BARTSTRA

Bibl. : Mémoires pour servir à l’histoire de France sous Napoléon, écrits à Ste. Hélène (de zgn. Dictaten van St Helena), uitgegeven door Gourgaud en Montholon (8 dln, 1823-1825). Zijn jeugdwerken: Lettre à M. Buttafuoco (1790); Le souper de Beaucaire (1793) ; Discours sur les vérités et les sentiments vindt men in : Napoléon inconnu, papiers inédits 1786-1793, uitgeg. door F. Masson en G. Biagi (2 dln, 1895) ; de Correspondance de Napoléon I is van 1858-1870 op last van Napoleon III in 32 dln uitgegeven, completeringen door Du Casse (1887), Grouchy (1897), Lecestre (2 dln, 1897), Pélissier (1897), de Brotonne (1898; 2 dln, 1903), Fournier (1903), Picard en Tuetey (4 dln, 1912-1913).

Lit.: F. M. Kircheisen, Bibliographie Napoleons (1902); Idem, Bibliographie des napoleonischen Zeitalters (2 dln, 1908-1912) ; L. Garros, Quel roman que ma vie! Itinéraire de N. Bonaparte (1769-1821) (Paris 1947) ; P. Lanfrey, Histoire de Napoléon 1er (5 dln, -1811, 1867-1875); A.

Fournier, Napoléon I (3 dln, 1886-1889; 4de dr. 1922); M. Lenz, Napoleon (1905; 4de dr. 1924) ; F. M. Kircheisen, Napoleon I, sein Leben und seine Zeit (9 dln, 1911-1932); J. Holland Rose, The Life of Napoleon I (2 dln, 1902; nde dr. 1929) ; G. Pariset, Le Consulat et l’Empire (dl III van Lavisse’s Histoire de France Contemporaine, 1921); E.

Driault, Napoléon le Grand (3 dln, 1931); L. Madelin, Le Consulat et l’Empire (dl VII 1-2 van Funck-Brentano, Hist. de France racontée à tous, 1932-1933); Idem, Hist. du Consulat et de l’Empire. I-XIV (1935-1951) ; J. J. Thiry, L’aube du Consulat (1948); J. Bainville, Napoléon (1934); G.

Lefebvre, Napoléon (dl XIV van Halphen en Sagnac, Peuples et Civilisations, 1935); L. Villat, La Révolution et l’Empire II: Napoléon (Coll. „Clio” VIII 2, 1936; 3de dr. 1947); A. Sorel, L’Europe et la Révolution tranç. (1885-1904), dln VI-VIII; E. Driault, Napoléon et l’Europe (5 dln, 1912-1927); A. Ghuquet, La Jeunesse de Napoléon (3dln, 1897-1899) ; A. Vandal, L’avènement de Bonaparte (2 dln, 1902-1907); Idem, N. et Alexandre I (3 dln, 1891-1896); H.

Welschinger, Le pape et l’empereur, i8o4-’i5 (1905); A. Latreille, Napoléon et le Saint-Siège, 1801-1808 (1935); F. Masson, Napoléon et les femmes (1894); Idem, N. chez lui (1894); Idem, Napoléon et sa famille (13 dln, 1897-1919); P. Gruyer, N., roi de l’île d’Elbe (1906) ; J. J. Thiry, La campagne de France (1938); Idem, La première abdication (1939); Idem, Le vol d’aigle (1942); Idem, Les cent-jours (1943); Idem, Waterloo (1943); Idem, La seconde abdication (1945); Las Cases, Mémorial de Ste-Hélène (8 dln, 1822-1823); Antommarchi, Mémoires ou les derniers moments de Napoléon (2 dln, 1825); Montholon, Histoire de la captivité de Ste-Hélène (2 dln, 1846); Gourgaud, Ste-Hélène.

Journal inédit (2 dln, 1899); F. Napoleon Bonaparte als eerste consul, geschilderd door J. A. D. Ingres (1805). Op de achtergrond de kathedraal St Lambert en het fort Ste Walburge te Luik (Luik, Museum van Schone Kunsten) Masson, Napoléon à Ste-Hélène (1912); Aletrino, Napoleons laatste levensjaren (1916); Garsou, Les créateurs de la légende napoléonienne, Barthélemy et Méry (1899); Gonnard, Les origines de la légende napoléonienne (1906); Grand Carteret, Napoléon en images (Engelse caricaturen, 1895); Dayot, Napoléon raconté par l’image (1908); F.

M. Kircheisen, Napoleon und das Zei tal ter der Befreiungskriege in Bildern (1914); C. Gijsberti H oden pijl, Napoleon in Nederland (1904); P. Geyl, Napoleon, voor en tegen in de Franse historiografie (1946): J. Presser, Napoleon, historie en legende (1946).

Napoleon als strateeg

Zonder enige twijfel kan men Napoleon betitelen als het grootste krijgskundig genie, dat de wereldgeschiedenis tot nog toe heeft opgeleverd, en als de grondlegger der moderne strategie. Alle na hem komende grote veldheren zijn, middellijk of onmiddellijk, zijn leerlingen, ook al is hij zelf nimmer als leermeester der strategie opgetreden. Het is door analyse van zijn veldtochten, en uit verspreide mededelingen in zijn correspondentie en memoires, dat men de grondbeginselen der oorlogvoering, die hij a.h.w. intuïtief toepaste, heeft afgeleid. Vooral Duitsers, als Clausewitz en Moltke, zijn hierin voorgegaan. Reeds bij zijn eerste veldtocht, in 1796 in Italië, toonde hij het schitterend genie, waarmee hij bekwame en ervaren, doch in de school van hun tijd opgegroeide veldheren overwon. Gelijk in ander opzicht, was hij ook als veldheer de erfgenaam der Franse Omwenteling.

De revolutieoorlogen hadden het krijgskundig systeem der 18de eeuw omvergestoten. In plaats van het leger als een tactische eenheid was de indeling in strategische eenheden (divisies, daarna legerkorpsen) gekomen; in plaats van het magazijnstelsel de verpleging uit de streek; in plaats van de starre lineaire, de soepele gecombineerde lineaire en colonnetactiek. Een nieuwe geest bezielde de legers en de gehele oorlogvoering. De generaals der revolutie wisten van de nieuwe mogelijkheden, die uit den aard der zaak ook hun nadelen meebrachten, veelal niet het rechte gebruik te maken; eerst Bonaparte heeft met deze elementen het gebouw ener geheel nieuwe strategie opgetrokken. Hij heeft de oorlogvoering, die tot een vernuftig en quasi-wetenschappelijk spel dreigde te ontaarden, haar oorspronkelijke betekenis hergeven als een daad van elementaire kracht, geweld en moed. Hij hield zich niet op met de in de tijd der kabinetsoorlogen heersende territoriale en vestingoorlog.

Hoofddoel was de vernietiging van ’s vijands leger; het middel hiertoe waren de aanval en de slag. Alle, slechts enigszins beschikbare, krachten werden hiertoe in het eigen veldleger geconcentreerd. De divisies of legerkorpsen, waaruit het bestond, marcheerden gescheiden, doch verenigden zich vóór of tijdens de slag. Vooral in het opereren met deze strategische eenheden toonde hij zijn meesterschap. De marsen regelde hij zodanig, dat met alle mogelijkheden rekening werd gehouden, doch hij zelf steeds vrijheid van handelen, het „initiatief”, behield, de vijand zijn wil oplegde, en dat de overmacht aan zijn zijde was ten tijde wanneer — en ter plaatse waar — de beslissende slag werd geslagen. Naar gelang van omstandigheden streefde hij naar een doorbraak van het vijandelijk front dan wel naar enkele of dubbele omvatting en het afsnijden van ’s vijands verbindingen.

Nadat in de slag de weerkracht van de tegenstander was gebroken, voltooide een rusteloze achtervolging de ondergang van het vijandelijk leger. Spreekwoordelijk is de hoge graad van marsvaardigheid, waartoe hij zijn troepen wist te bezielen, en die een der belangrijkste oorzaken was van zijn overwinningen.

Gelijk in de gehele oorlogvoering, stonden ook in de slag concentratie en massawerking op de voorgrond. Nadat de actie over het gehele front was ingeleid, bracht hij met een sterke reserve (o.a. de garde) de beslissende stoot toe, waarvoor hij het gunstige tijdstip met ijzeren zelfbeheersing wist af te wachten („On s’engage partout, puis on voit”). Dapperheid en activiteit waren de eerste eisen, welke hij aan zijn generaals stelde; hij liet echter na, hen tot zelistandig handelende leiders te vormen, hetgeen hem op menige nederlaag te staan is gekomen. Merkwaardig is ook, dat hij, hoewel van huis uit artillerist, voor technische verbeteringen weinig belangstelling had. Voortreffelijk georganiseerd waren de generale staf, de inlichtingendienst en de topografische dienst. Een keer in zijn veroveraarsloopbaan trad eerst in, toen de tegenstanders op hun beurt de volksoorlog tegen zijn dwingelandij ontketenden, hun legers moderniseerden en, door ondervinding geleerd, in sommige opzichten zijn strijdmethode overnamen.

DR J. WIJN

Lit.: o.a. M. Yorck v. Wartenburg, Nap. als Feldherr (2 dln, Berlin 1885/86, 5de dr., 1909); Camon, La guerre napoléonienne (3 dln, Paris 1903-1910); J. Golin, Les transformations de la guerre (Paris 1926); Idem, La place de Nap. dans l’hist. militaire (Paris 1913).

Napoleontische oorlogen

De oorlogen, die het keizerrijk gedurende zijn gehele duur heeft moeten voeren, waren een voortzetting van die der Republiek (z Franse Revolutieoorlogen). Het is Engeland dat, tot aan Napoleons ondergang, bij voortduring Europa tegen Frankrijk heeft te wapen geroepen, omdat het een machtig heerser aan de kust der lage landen niet wenste te dulden. Sinds Nelson’s overwinning bij Trafalgar (20 Oct. 1805) was de enige mogelijkheid voor Frankrijk om die strijd te voeren: Engelands bondgenoten in het O. te bekampen. Naarmate Frankrijk die landen echter overwon en dwong tot een continentaal bloc tegen Engeland toe te treden, raakte het verder af van wat de buitenlandse politiek der Revolutie geweest was: Frankrijk veilig achter zijn „natuurlijke grenzen” en verbonden met een in vrije nationaliteiten ingedeeld Europa. Het Franse keizerrijk ontwikkelde zich tot een Europees rijk.

1805. Tegen de derde coalitie: Oostenrijk-Rusland-Zweden. Reeds 18 Mei 1803 had Engeland Frankrijk de oorlog verklaard, maar het duurde tot 1805 voordat de derde coalitie gereed was, terwijl Spanje zich op 12 Dec. 1804 met Frankrijk verbond en de Zuidduitse staten Baden, Württemberg en Beieren ook tot Napoleons bondgenoten gerekend werden. Pruisen hield zich neutraal. Napoleon beoogde een landing over het Kanaal. Doch Nelson’s overwinning in Oct. 1805 maakte aan alle invasieplannen voorgoed een eind. Onmiddellijk wendde Napoleon zich thans naar zijn vijanden te land en concentreerde, met onverwachte snelheid, zijn legers aan Rijn en Main. Hij beschikte over totaal 200 000 strijders tegenover 250 000 der coalitie. Reeds 25 Sept. trokken de eerste Franse troepen over de Rijn. Napoleon gelukte het op 15 Oct. Mack met zijn gehele leger tot capitulatie te dwingen (te Ulm). Onmiddellijk wendde Napoleon zich nu naar Koetoesow en trok de Russen, die zich inmiddels in Moravië hadden kunnen verenigen, tegemoet. Op 2 Dec. 1805 had bij Austerlitz de Drie Keizersslag plaats, waarbij tsaar Alexander werd verslagen; hij liet zijn bondgenoot keizer Frans I van Oostenrijk in de steek en keerde met zijn resterende troepen naar zijn rijk terug. Napoleon was meester van de toestand en de keizer van Oostenrijk kon niet anders dan een wapenstilstand vragen, die door de vrede van Presburg, 26 Dec., werd gevolgd. Met de andere leden der coalitie bleef de oorlogstoestand bestaan.
1806. Tegen Napels. Onder beschuldiging, de neutraliteit gedurende de afgelopen oorlog, door steun aan de gelande Engelsen, te hebben geschonden, verklaarde Napoleon de Bourbons van de troon van Napels vervallen, bekleedde zijn broeder Jozef met de koninklijke waardigheid, terwijl 50 000 man onder Masséna opdracht kregen om diens nieuwe rijk te veroveren. De Bourbons vluchtten naar Sicilië, waar zij zich konden handhaven; Jozef kwam toen in het ongestoorde bezit van het op het vasteland gelegen deel van zijn koninkrijk.
1806- 1807. Tegen Pruisen en de vierde coalitie (zonder Oostenrijk). Pruisen had gedurende de afgelopen oorlog een dubbelzinnige houding aangenomen en ook daarna sloot het wel een of- en defensief verbond met Frankrijk, waardoor het Hannover behield, maar onderwijl onderhandelde het met de tsaar. Op zijn beurt hoopte Napoleon op vrede met Engeland en sloot vrede met Rusland door het zekere voorrechten op het Balkanschiereiland te beloven. Toen Alexander I echter zijn verbond met Pruisen — waar niet alleen een Fransgezinde, maar ook een Russischgezinde partij aan het hof was — onder dak had (i Juli), weigerde hij de vrede met Frankrijk te ratificeren, terwijl ook de Engelse minister Fox de onderhandelingen met Napoleon verbrak. Ondertussen had deze zijn Westduitse Rijnbond gevormd, zodat de wapenen nu weer moesten beslissen. Voorlopig had Frederik Willem III niets aan zijn Russisch bondgenootschap. Enkel de keurvorst van Saksen hielp en in het W. kon hij dus slechts 140 000 man te velde brengen. Erger was het gemis van krachtige eenhoofdige leiding.

De hertog van Brunswijk voerde het bevel over de in de lijn Göttingen - Hof in een breed front opgestelde legers. Davoust ging 14 Oct. in westelijke richting en stuitte op de overmachtige strijdkrachten van Brunswijk. De slag bij Auerstedt eindigde met een volledige nederlaag der Pruisen. Terzelfder tijd vernietigde Napoleon zelf bij Jena het leger van Hohenlohe. Nu volgden de capitulaties van grote Pruisische eenheden in verschillende delen van het koninkrijk. De verrassing van Wittenberg opende de weg naar Berlijn, waar Napoleon op 28 Oct. zijn intocht hield en waar hij, enige weken later, zijn Continentaal Stelsel decreteerde.

Een maand na de opening der vijandelijkheden was Napoleon meester van Noord-Duitsland waar nog slechts het korps Lestocq standhield. Voor gehele ondergang werd het koninkrijk behoed door het ingrijpen van Rusland. Alexander zond voorlopig vier divisies onder Bennigsen naar Pruisen. Er volgde een winterveldtocht in sneeuw en ijs; Napoleon viel Bennigsen in front aan (Pr. Eylau, 8 Febr. 1807) en leed bijna een nederlaag. De slag eindigde met volkomen uitputting aan beide zijden; Bennigsen trok ongehinderd naar Koningsbergen, Napoleon liet de vesting Dantzig belegeren, die zich echter eerst 26 Mei, met 25 000 man, overgaf. Intussen had de keizer versterkingen gekregen en kon hij met 200 000 man de veldtocht heropenen, die met de vernietiging van het met de rug tegen de Aller opgestelde Russische leger eindigde (Friedland, 14 Juni).

De keizer had nu het toppunt van zijn militaire glorie bereikt. Bij de vrede van Tilsit (8 Juli) stond Pruisen alle gebied ten Westen van de Elbe alsmede stukken van het oude Polen af en beloofde Rusland zich bij het Continentaal Stelsel tegen Engeland te zullen aansluiten, wanneer binnen een jaar geen algemene vrede zou tot stand zijn gekomen. Denemarken was geneigd de zijde van Frankrijk te kiezen, hetgeen Engeland aanleiding gaf uit voorzorg de Deense vloot in volle vrede, na een bombardement van Kopenhagen (3-5 Sept.), op de rede te vernietigen.

1807- 1814. Tegen Spanje en Portugal, gesteund door Engeland. Spanje was tot 1807 een betrouwbare vriend van Napoleon geweest, maar juist nu Portugal ter wille van het Continentaal Stelsel moest worden bezet begon de keizer aan die betrouwbaarheid te twijfelen als gevolg van scherpe onenigheden in de koninklijke familie te Madrid.

Op 25 Oct. 1807 overschreed Junot met 25 000 man de Bidassoa en drong naar Lissabon door, maar het gelukte de koningsfamilie op Engelse schepen naar Brazilië te ontvluchten. De Franse keizer mengde zich nu in de familietwist aan het Spaanse hof, belegde een bijeenkomst te Bayonne, doch hield zowel koning als troonopvolger gevangen en plaatste zijn broeder Jozef op de Spaanse troon (5 Mei 1808). Aanvankelijk leek de nieuwe koning zich te kunnen handhaven en was er zelfs een sterke partij op zijn hand. Doch reeds op 26 Mei was het gehele rijk in volle opstand. Een ramp trof de Franse wapenen door de smadelijke capitulatie bij Baylen (in Andalusië, ten O. van Córdoba) op 22 Juli. Onderwijl werd Junot in Portugal aangevallen door Wellesley, de latere Wellington, die met 15 000 man te Porto was geland en hem op 30 Aug. bij Cintra tot capitulatie dwong. Ook de opstand in Catalonië bleek niet te dempen en de gehele Franse strijdmacht werd achter de Ebro teruggetrokken.

Nu verscheen de keizer zelf ten tonele en dreef in korte tijd de Spaans-Engelse legers uit elkaar. De algemene betekenis van de „Peninsular War” was, dat Napoleon steeds meer troepen uit Duitsland moest terugtrekken, zodat de relatieve betekenis van Pruisen en Oostenrijk groter werd. Reeds 4 Dec. was hij te Madrid. Wat van de Spaanse troepen overbleef, week naar Zuid-Spanje ; een groot deel voegde zich bij de benden, die van nu af de guerrilla gingen voeren. Doch de voorbereiding van de campagne tegen Oostenrijk riep de keizer naar Parijs.

Gedurende de volgende jaren, toen Napoleon voortdurend moeilijkheden aan zijn oostfront op te lossen kreeg, immobiliseerden de krijgsverrichtingen op het Iberische schiereiland steeds grotere troepenmassa’s, die steeds minder bereikten.

1809. Tegen Oostenrijk. Met een door aartshertog Karel hervormd leger van 300 000 man dacht Oostenrijk zich weder in staat, de strijd tegen Frankrijk op te nemen. Rusland bleef aan Franse kant, doch bepaalde zich tot een observatieleger in Galicië.

Karel trok met zijn troepen de Fransen tegemoet. Plotseling verscheen Napoleon te Donauwörth (17 Apr.); Davoust bracht de troepen van de aartshertog een nederlaag toe bij Eggmühl, ten Z. van Regensburg. Beide legers trokken nu naar Wenen, op 10 Mei waren de voorsteden, op 13 Mei de hoofdstad in Frans bezit. Napoleon wachtte hier de komst van Eugène uit Italië ai. Op 21 Mei was de brug naar het grote Donau-eiland Lobau gereed en werd de overtocht ondernomen; doch Karel viel aan de overzijde aan en bracht in de slag van Aspern (21-22 Mei) de Fransen een nederlaag toe. Eindelijk werd de overgang bij Lobau geforceerd en leed Karel bij Wagram (5-6 Juli) een beslissende nederlaag.

Wederom moest een wapenstilstand Oostenrijks leger redden. De vrede kwam eerst 14 Oct. te Schönbrunn tot stand. Na Wagram zond Napoleon 50 000 man naar Tirol, en na hevige gevechten herstelden de Beieren 27 Oct. - 1 Nov. de toestand. Op 20 Febr. 1810 werd Hofer , de leider van de opstand, te Mantua gefusilleerd.

1812. De tocht naar Rusland. Deze was vnl. het gevolg van de omstandigheid, dat Rusland steeds minder meewerkte aan het Continentaal Stelsel. In het voorjaar 1812 stond een, uit contingenten van bijna alle Europese staten samengestelde krijgsmacht van ca 450 000 man, o.w. 40 000 man cavalerie, aan de Weichsel geconcentreerd. Een Oostenrijks hulpleger (Schwarzenberg) van 35 000 man was bij Lemberg verzameld. Reeds de sterkteverhouding dwong Rusland ditmaal tot het strategisch defensief; voorlopig kon het slechts 200 000 man aan de westgrens bijeenbrengen, die in drie legers gegroepeerd werden.

Napoleon volgde met het hoofdleger, 200 000 man, de weg naar Moskou over Wilna en Smolensk. Op 22 Juni ving de overtocht van de Njemen aan. Napoleon kon echter zijn gewone snelheid in deze veldtocht niet tonen. Hij trok op 13 en 14 Aug. de Dnjepr over. De Russen ontweken de strijd; de stad Smolensk, die op 17 Aug. in brand geschoten werd, kon de aanvallen afslaan, doch Barclay bleek naar het O. afgetrokken, uit vrees voor afsnijding van de weg naar Moskou. Bij Borodino hield Koetoesow, thans met het opperbevel bekleed, stand niet uit strategische noodzaak, doch om de heilige stad Moskou te verdedigen.

De slag op 7 Sept, eindigde met Koetoesow’s terugtocht in de daarop volgende nacht. Het Franse leger, thans geen 100 000 man meer sterk, trok 14 Sept, de hoofdstad binnen. Het gehoopte effect bleef echter uit, Alexander dacht er niet over vrede te sluiten; Moskou brandde; kozakken verontrustten de weg naar Smolensk; aanvallen op Murat’s voorposten toonden, dat Koetoesow de wil en de kracht tot offensief optreden bezat. Op 19 Oct. ving de terugtocht aan. Een slag bij MaloJaroslaw, die op 26 Oct. door Napoleons beweging dreigde, durfde geen van beide partijen aan; de Fransen, door gebrek aan paarden in hun snelheid beperkt, werden nu dus de oude weg op gedrongen. Zo ving in de vroeg invallende barre winter het drama der vervolging aan, dat aan de Berezina zijn hoogtepunt en eerst aan de Njemen zijn einde zou vinden. 19 Dec. trokken de treurige overblijfselen van het grote leger Koningsbergen binnen.

1813. Bevrijdingsoorlog in Duitsland. De débâcle in Rusland wekte in Duitsland de hoop, dat het einde der overheersing nabij was. Toch verloochende Frederik Willem voorshands zijn veldheer Yorck die zich bij de conventie van Tauroggen (30 Dec. 1812) van MacDonald had losgemaakt en aan de Russen had overgegeven. Napoleons positie was geenszins hopeloos; hij wilde echter tot elke prijs zijn macht weer tot de Memel uitstrekken en miskende de nieuwe geest, die in zijn tegenstanders was gevaren. Met zijn gewone veerkracht vormde hij in Frankrijk in korte tijd een leger, zij het van jonge soldaten, waarbij hij het uiterste van het land vergde. Het paardenmaterieel alleen was zeer onvoldoende. De Rijnbond en Saksen kregen last zich te wapenen; de strijd is voor een groot deel tussen Duitsers onderling uitgevochten.

Keizer Alexander deed begin Jan. de opmars tegen Eugène de Beauharnais, die aan de Oder stond, aanvangen en dreef deze over de Elbe. Dit bracht Pruisen tot de overeenkomst van Kalisch (28 Febr.) en aan de zijde van Rusland. Een aanval op Napoleon, die 25 Apr. het bevel op zich genomen had, mislukte echter volkomen (Lützen 2 Mei). Napoleon dreef de verbondenen voor zich uit en deed zijn intocht in Saksens hoofdstad. Hij bevocht een volkomen overwinning (Bautzen, 21-22 Mei). Gebrek aan cavalerie maakte echter een vervolging tot het uiterste ondoenlijk.

De Russen weken naar Polen, terwijl Blücher in de buurt van Bohemen wenste te blijven. Napoleon liet zich, in de hoop zich middelerwijl te kunnen versterken, tot de wapenstilstand van Pleswitz (4 Juni) bewegen, die tot 17 Juli zou duren. Inderdaad vermeerderde hij zijn strijdmacht in die tijd met 150 000 man, doch ditmaal wonnen zijn tegenstanders er 400 000, omdat Oostenrijk inmiddels de zijde van de verbondenen gekozen had (zesde coalitie). Reeds 15 Juli hervatte Blücher het offensief.

Intussen was het leger van Schwarzenberg, waarbij zich de Oostenrijkse en Russische keizer bevonden, door Bohemen over het Ertsgebergte gegaan en bedreigde Dresden met 200 000 man. De slag bij Dresden werd wel een overwinning voor Napoleon, maar geen catastrophe voor zijn vijanden (26-27 Aug.). Nadien gebeurden niets dan ongelukken voor de Fransen. MacDonald werd verslagen aan de Katzbach (26 Aug.), Oudinot bij Gross Beeren (23 Aug.), Ney bij Dennewitz (6 Sept.). De verbondenen begonnen een systeem van afmatting; zij vielen de vooruitgeschoven korpsen aan en gingen terug, zodra Napoleon naderde. Op 30 Sept, werd Jérôme uit zijn rijk verjaagd en spoedig daarna liep Beieren naar het andere kamp over.

Blücher had zich te Berlijn met Bernadotte verenigd en deze, die op de Franse troon speculeerde, met moeite tot samenwerking gebracht. In de 3-daagse slag van Leipzig (17-19 Oct.) werd Frankrijks heerschappij in Duitsland voorgoed beëindigd. Met het overschot van zijn leger trok Napoleon naar Mainz, waarna hij nog Beieren bij Hanau (30 Oct.) een nederlaag toebracht.

1814. Winterveldtocht in Frankrijk. Deze veldtocht, waarin Napoleons veldheersgenie zich nog eens, hoewel nutteloos, op zijn schitterendst heeft geopenbaard, toont op vele punten overeenkomst met die van het vorige jaar.

Schwarzenberg trok met het hoofdleger bij Bazel in Dec., Blücher met het Silezische leger bij Koblenz en Caub op 1 Jan. over de Rijn, terwijl het Noorderleger onder Bülow in de Nederlanden opereerde. Zo onstuimig als Blücher naar Parijs wilde dringen, zo langzaam en voorzichtig handelde Schwarzenberg, daar keizer Frans zijn schoonzoon wilde sparen.

Op 25 Jan. nam Napoleon te Châlons-sur-Marne het bevel op zich en wenste onmiddellijk tot het offensief over te gaan. De eerste klap kwam bij Brienne op 29 Jan., doch twee dagen later werd Napoleon bij La Rothière door de sterkere strijdkrachten van Blücher verslagen. De keizer wendde zich plotseling naar het N., doorbrak Blücher’s veel te gerekt front 10 Febr. bij Champaubert en bracht hem in de dagen tot 14 Febr. nog drie nederlagen bij Montmirail, Ch. Thierry en Vauchamp toe. Nu werkte hij met de zuidelijke vasthoudende groep samen en bracht in het Seinedal 16-22 Febr. bij Nangis, Montereau, Méry aan Schwarzenberg’s korpsen verliezen toe, die tot een paniek leidden. Blücher, die zich te Châlons hersteld had, kon zich met het hoofdleger verenigen.

Tegen een dubbele overmacht forceerde Napoleon de overgang bij Berry-au-Bac en leverde de slag bij Laon (9/10 Mrt). De dekking van Parijs aan zijn maarschalken overlatend, wendde hij zich naar het O. Doch de bondgenoten besloten de mars op Parijs voort te zetten. Nog een laatste poging wilde Napoleon ondernemen om de vijand, die van de zijde van Montmartre in Parijs was binnengedrongen in de straten van de stad te vernietigen. Doch Marmont had zich aan de bondgenoten overgegeven en het plan kon niet tot uitvoering komen. Napoleons abdicatie te Fontainebleau volgde op 5 Apr.

1815. Waterloo. Overtuigd dat hij oorlog zou moeten voeren begon Napoleon zich onmiddellijk na zijn herstel in 1815 daarop voor te bereiden.

Nog niet geheel op volle sterkte besloot de keizer tot het offensief in Zuid-Nederland over te gaan. Plotseling maakte hij zich meester van Charleroi en bracht op 16 Juni bij Ligny aan Blücher een zware nederlaag toe. Hij liet deze door Grouchy vervolgen en trok de Engelsen tegemoet, die bij Waterloo een stelling hadden ingenomen. Het gebrek aan initiatief van Grouchy, die, zonder voeling met Blücher, niet op het geschutvuur van Waterloo af trok, en de offensieve geest van Blücher die ondanks zijn nederlaag van de vorige dag onmiddellijk de bondgenoot te hulp toog, beslisten Napoleons lot. Nog juist intijds bereikten de Pruisen het slagveld. De onmiddellijk ingezette achtervolging die naar Parijs voerde is in de krijgsgeschiedenis een voorbeeld van het uiteenjagen van een verslagen leger.

DR J. S BARTSTRA

Lit.: Algemeen: Ba lek, Napoleonische Schlachtenanlage und Schlachten tak tik (1901); H, Gamon Guerre Napoléonienne(3dln, 1903-’10); H. Delbrück, Gesch. der Kriegskunst im Rahmen der politischen Gesch., dl IV (1920); E. Bourdeau, Campagnes modemes, 1792-1815 (3 dln, 1912-21). Derde Coalitie: P. Coquelle, Nap. et l’Angleterre i8o3-’i3 (1904); Wheeler & Broadby, Nap. and the Invasion of Engl. (2 dln, 1908); Alembert & Golin, La campagne de 1805 en Allemagne (6 dln, i902-’o8); G. Bleibtreu, Die Grosse Armee (4 dln, 1900-’09) ; A.

Krausz, 1805, Der Feldzug von Ulm (1912). Vierde Coalitie: H. Houssaye, Iéna et la campagne de 1806 (1912); O. v. Lettow Vorbeck, Der Krieg von 1806-’07 (4 dln, 1891-’96) ;V. Landmann, Der Krieg von 1806 und 07 (1909); E. Mayerhoffer von Nedropolje, i8o6.Der Feldzug von Jena und Auerstedt(i909).Oorlog in Spanje: G.

Oman, A History of the Peninsular War (7 dln, 1902-30); Grasset, La guerre d’Espagne (2 dln, 1914-25); Geoffroi de Grandmaison, Napoléon et l’Espagne (3 dln, 1908-1931). Vijfde Coalitie: Saski, Campagne de 1809 en Allemagne et en Autriche (3 dln, 1899-1902); A. Velzé, Das Kriegsjahr 1809 in Einzeldarstellungen (Oostenr. Generale-stafwerk, ndln, 1905-’10).Veldtoch naar Rusland: M. Bogdanovitch, Gesch. des Krieges von 1812 (uit het Russ.) (3 dln, Leipzig 1861-63); Eug. Tarle, Nap. in Rusl. (uit het Russ.) (Amsterdam 1947); Margeron, Campagne de Russie (Frans Gen.-stafwerk 1897 vlg.).

Veldtochten van 1813, 1814 en 1815: Von der Osten-Sacken, Mil.-politische Gesch. des Befreiungskrieges im Jahre 1813, 2 dln (Berlin 1903-’06); Friederich, Herbstfeldzug, 3 dln (Berlin 1903-’06); H. Houssaye, 1814 (Paris 1888); Idem, 1815 (3 dln, Paris 1895-1905); C. von Clausewitz, Der Feldzug von 1815 in Frankreich (Berlin 1835); J. J. Thiry, La campagne de France (1940); Idem, La première abdication (1939); Idem, Waterloo (1943); Idem, La seconde abdication (1945).

< >