(Sanskrit: Nabpókhydna, verhaal van Nala), titel van een der mooiste episoden uit het grote Indische heldendicht Mahabharata (3de boek, Vanaparvan 5279), door de asceet Brhadasva aan Yudhisthira verteld. De vorst der Ni?adhads Nala, verblind door de boze demon Kali, verliest bij het dobbelspel zijn rijk en al zijn bezittingen en trekt met zijn trouwe gade Damayanti het woud in, waar hij haar verlaat.
Na vele avonturen vindt hij haar terug en herwint tevens zijn rijk. Dit loflied op de echtelijke trouw, dat terecht als een der meesterwerkjes der verhalende literatuur geldt, was niet alleen in Indië geliefd (thema van latere werken als bijv. Naisadhacarita van Sriharja, 12de eeuw), maar kende ook in Europa een hele reeks vertalingen.Bibl.: vertal. in Ned. d. H. van Prooye Salomons (Zutphen 1921), K. de Vreese (Leiden 1948); i. h. Duits d. F. Bopp (London 1819, 3de ed. Berlin 1868), F.
Rückert (Leipzig 1828, 6de ed. 1889), Kellner (ibid. 1886); i. h. Frans d. S. Lévi (Paris 1920), P. E. Dumont (Bruxelles 1923), A.
F. Herold (Paris 1927), F. Deville (Bruxelles 1945). Dramatische bewerk, v. A. de Gubernatis, II re Nala (1870) en L. Hitz (1897).
Lit.: H. Meyer-Benfey, Sage und Lied von N. u. D. (Preusz. Jahrb., 182, 1920).