Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NAAM (algemeen)

betekenis & definitie

De persoonsnamen zijn bij de oude of minder beschaafde volkeren gewoonlijk afgeleid van een eigenschap van de genoemde. Bij de Indogermaanse volkeren bestonden de namen meestal uit twee delen.

Uit zulk een naam ontstond dikwijls een verkorting (vleinaam of hypokoristikon).Bij de Grieken en Germanen werd meestal aan het kind een van de leden van de naam van een der ouders gegeven, waaraan dan een afwijkend tweede lid werd toegevoegd; aanvankelijk drukte het eerste lid een eigenschap uit, die de familie als zodanig kenmerkte (bijv. sig- „zege’ in Sigmund en Sigfrid). Na verloop van tijd ontstonden namen, waarvan de beide delen geen eenheid meer vormen. De Grieken hadden geen familie- ol geslachtsnamen; dikwijls maakte men gebruik van zgn. patronymica, dat zijn afleidingen van namen, die dienen om het begrip zoon of dochter aan te duiden; dit was eveneens bij de Germanen en is tot op heden nog bij de IJslanders gebruik. Overigens blijkt in de loop der eeuwen herhaaldelijk een verandering in de voornamen te hebben plaatsgehad. De namen op Skandinavische runeninscripties uit de tijd der Volksverhuizing tonen sterke invloed van Zuidgermaans naamgebruik; in de Wikingtijd komen heel andere namen in zwang, daaronder zulke, die met de naam van een god zijn samengesteld; na de bekering dringen Christelijke namen binnen; in de moderne tijd wisselt de mode herhaaldelijk, zoals blijkt uit de voorliefde voor Franse en Engelse voornamen in Nederland.

Ook de Romeinen hadden aanvankelijk slechts één naam, doch sedert de vroegste tijden der Republiek voerden zij er in de regel drie, nl. een geslachtsnaam (nomen gentile), bijna altijd op ius uitgaande, een familienaam (cognomen), zoals Cicero, Caesar, Scipio, en een voornaam (praenomen), die gewoonlijk door de eerste letter aangeduid werd, zoals M. (Marcus), C. (Gajus). T. (Titus). De dochter droeg gewoonlijk de geslachtsnaam van de vader met de vrouwelijke uitgang, bijv. Tullia, Fulvia, Pompeja enz. De oudste zoon ontving in de regel het praenomen van de vader; zij werden dan door de toevoegingen pater en filius of junior, of door major en minor onderscheiden.

De kinderen der Germanen werden met een enkele naam begiftigd. Er ontstonden wel bepaalde geslachten, zoals bijv. de Merovingen, de Agilolfingen enz., maar het afzonderlijke lid van zodanig geslacht droeg de geslachtsnaam niet. Ook bij de invoering van het Christendom ontving men alleen een doopnaam. Familienamen ontstonden eerst in de Middeleeuwen, en wel bij de adel sedert de 12de eeuw. Zij waren dezelfde als die der kastelen, waar de edelen hun verblijf hielden. Familienamen kwamen in de 14de eeuw ook bij de burgerstand en in de 16de meer algemeen in gebruik.

De Russen en Serviërs hebben enkel een doopnaam, veelal de naam van de Heilige, wiens gedenkdag met hun geboortedag samenvalt. Daarenboven hebben de Russen een naam die met achtervoeging van itsi (voor de jongens) of owna (voor de meisjes) van de naam van de vader is gevormd. In het Keltische taalgebied werd de verhouding tot de vader uitgedrukt door het voorvoegsel Fitz (Filius). M’ (Schots; verkorting van Mac = zoon) of O' (Iers). In Engeland en Skandinavië gaf men aan de zoon de naam van zijn vader met het achtervoegsel son (zoon). In Nederland zijn de Friese namen op -ma en in vele gevallen de namen op -s, -se, -sen, -ing. -ink (in Friesland -inga), alsook de gelatiniseerde namen op -ides patronymica. De Arabieren voegen achter de naam het woord abn en ben (zoon) en laten daarop de naam van de vader volgen.

NEDERLAND

Bij keizerlijk decreet van 18 Aug. 1811 werd aan de ingezetenen van Holland, die geen geslachtsnaam bezaten, bevolen, binnen een jaar er een te kiezen. Bij decreet van 17 Mei 1813 werd die termijn verlengd tot 1 Jan. 1814, en bij Kon. Besluit van 5 Nov. 1825, Stbl. no 74, „houdende bepalingen omtrent het aannemen van vaste geslachtsnamen”, werd het bevel onder strafbedreiging en met bepaling van een termijn van zes maanden nog eens herhaald.

De geslachtsnaam gaat vanzelf van de vader over op het wettige kind. Natuurlijke kinderen voeren alleen de naam van de vader, als zij door deze erkend zijn, anders die der moeder. De geslachtsnaam mag niet veranderd worden zonder toestemming des Konings (art. 63 Burgerlijk Wetboek).

Ter verkrijging daarvan dient men een verzoekschrift in, waarvan melding moet worden gemaakt in de Staatscourant (art. 64). De aankondiging wordt hierin echter niet opgenomen voordat de minister van Justitie behalve de Staatscourant een ander, zoveel mogelijk plaatselijk dagblad voor de aankondiging heeft aangewezen. Belanghebbenden kunnen binnen een jaar na die aankondiging hun bezwaren bij verzoekschrift aan de Koning kenbaar maken (art. 65). Na afloop van die termijn zendt de verzoeker tot naamsverandering een exemplaar van beide couranten aan het departement van Justitie en wordt door de Koning een beschikking genomen op het verzoek. Indien het verzoek wordt toegestaan wordt het Kon. Besluit ingeschreven in de geboorteregisters van de geboorteplaats van de verzoeker. Naamsveranderingen — daaronder begrepen toevoeging van een of meer namen aan de geslachtsnaam — zijn onderworpen aan een zegelrecht van ƒ 250 (Zegelwet 1917, art. 41).

Het voeren van een verkeerde geslachtsnaam is op zichzelf niet strafbaar. Wel is strafbaar hij die, door het bevoegd gezag naar zijn naam gevraagd, een valse naam opgeeft (art. 435 Wetb. van Strafrecht), of die een valse naam bezigt als middel om oplichting te plegen (art. 326 Wetb. van Strafrecht).

In een geordende staat zijn nauwkeurig bijgehouden registers van de burgerlijke stand in het belang van de rechtszekerheid van de burgers onontbeerlijk. In vele landen is ook de keuze van de doopnamen beperkt (z voornaam). In Nederland beslist over een verandering van voornaam de arrondissementsrechtbank.

Volgens het decreet van 6 Fructidor j.II (23 Aug. 1794) is het in BELGIË aan iedere burger verboden een andere naam (en ook voornaam) te voeren dan degene die in zijn geboorteakte vermeld is.

De wettige kinderen dragen de geslachtsnaam van hun vader en daarom vereist art. 57 Belg. B.W. dat de namen en voornamen van vader en moeder in de geboorteakte worden opgenomen. Voor de onwettige kinderen moet een onderscheid worden gemaakt: a. betreft het een overspelig of uit bloedschande geboren kind, dan mag men nooit de overspelige of bloedschendige afstamming vermelden (art. 335 en 342 Belg. B.W.); b. voor de natuurlijke kinderen zonder meer die door vader en moeder werden erkend, moeten beider namen worden vermeld; het kan slechts de naam van de vader of van de moeder dragen indien deze het erkende; indien geen van beiden het erkende, dan wordt de naam van de moeder vermeld, want de verplichting om de geboorte aan te geven brengt de verplichting mede om de naam van de moeder aan te geven (art. 361 Belg. W.v.S. en 57 Belg .B.W.). De naam van de moeder is echter geen familienaam voor het kind (al kan het wel gebeuren); het zal meestal een van zijn voornamen zijn die als familienaam dienst doet.

De vondeling krijgt tot geslachtsnaam een naam gegeven door de ambtenaar van de burgerlijke stand; meestal is het een van de verschillende voornamen die als dusdanig dienst doet, doch het kan ook een werkelijke familienaam zijn, fictief gekozen.

Het kan gebeuren dat de geboorteakte, wat de geslachtsnaam betreft, een fout bevat. In dat geval heeft de belanghebbende krachtens art. 99 Belg. B.W. het recht om de akte te doen verbeteren; d.w.z. om door een vonnis te doen bevelen dat zijn naam in zijn akte van geboorte zal geschreven worden zoals hij er in had moeten geschreven zijn.

Niemand kan eigenmachtig zijn naam veranderen. Het dragen van een valse naam wordt dan ook als wanbedrijf gestraft, indien degene die hem aangenomen heeft daardoor zijn identiteit heeft willen verbergen (art. 231 Belg. W.v.S.).

Wanneer er gegronde redenen bestaan om tot een wijziging van de familienaam over te gaan, kunnen de belanghebbenden zich wenden tot de koning, die deze verandering door een Kon. Besluit zal kunnen toelaten (art 4, wet van Germinal j.XI). Dat K.B. wordt echter eerst van kracht na verloop van een jaar om aan derden, die daardoor zouden benadeeld kunnen zijn, de mogelijkheid te geven zich tegen die verandering, waarover de koning beslissen zal, te verzetten.

Bij kinderaanneming krijgt het aangenomen kind de naam van de aannemende persoon; deze naam wordt aan de familienaam van het kind toegevoegd (art. 347 Belg. B.W., gewijzigd door de wet van 22 Mrt 1940). Het kan echter ook alleen de naam van de aannemende persoon houden, mits met toestemming van alle partijen.

MR W. DELVA

Lit.: Personennamen:

1) Nederland: J. Winkler, De Ned. geslachtsnamen (1885); Idem, Studiën in Ned. namenkunde (1900) ; G. J. Uitman, Hoe komen wij aan onze fam.namen? (1941); P. J. Meertens, De betekenis der Ned. fam.namen (1941, herdr. 1943); A. Z. H. Swaen, Ned. geslachtsnamen (1942); J. A. Meyers en J. G. Luitingh, Onze voornamen (1948).
2) Oudheid: B. Doer, Die röm. Namengebung (Stuttgart 1937)
3) Frankrijk: A. Dauzat, Les noms de personnes (1925). 4) Duitsland: J. K. Brechenmacher, Deutsche Sippennamen, 5 dln (1936); A. Bach, Die deutschen Personennamen (1943) 5) Engeland: Bardsley, Dict. of Engl. and Welsh Surnames, 2de dr. (1901) ; H. Harrison, Surnames of the United Kingdom (1912-1918); E. G. Withycombe, The Oxford Dictionary of Engl. Christian Names (1945). Recht van de naam. Nederland: G. P. v. Eeghen, Het rechtskarakter v. d. naam, diss. Amsterdam (1906); A. Vrieze, De strijd om de geslachtsnamen (1940).

< >