is het onderwerp van de leer der menselijke beweging en houding: de totaalstructuur der lichamelijke bewegingsfuncties. Van belang is in dit verband slechts de dwarsgestreepte musculatuur.
Onderzoek der motoriek is op verschillende niveau’s mogelijk. De physiologie onderzoekt het gebeuren in spieren en zenuwen, handhaving van het evenwicht enz., als processen. De psychologie onderzoekt de motoriek in haar betekenis voor handeling en uitdrukking. Een zuiver functionele bewegingsleer kiest haar standpunt tussen deze twee wetenschappen in; zij begrijpt de bewegingen en houdingen formeel als functies, dat is als op zichzelf waarneembare verschijnselen, die betrokken zijn op iets, dat buiten het waargenomene ligt, en van waaruit zij als zinvol begrepen kunnen worden (Buytendijk). Een grijpbeweging als zodanig wordt in haar zin, maar ook in haar structuur bepaald door het object waarnaar gegrepen wordt. Zo bestaat tussen grijpen en wijzen, waarbij dezelfde spiergroepen betrokken kunnen zijn, een duidelijk functioneel onderscheid.
De ordening en vormen der motoriek worden hier voortdurend begrepen uit de ondoordachte wisselwerking tussen het bewegende subject en zijn wereld. Deze wisselwerking toont zich in de samenhang van waarneming en beweging (houding), die elkaar wederzijds bepalen.Lit.: J. H. v. d. Berg, Menselijk lichaam, menselijke beweging, in: Ned. Tds. Psychol. 5 (1950); F. J.
J. Buytendijk, Alg. theorie der menselijke houding en beweging (Utrecht 1948); V. von Weiszacker, Der Gestaltkreis (1947).