markies, Italiaans schrijver en staatsman (Turijn 24 Oct. 1798 - Florence 15 Jan. 1866), studeerde als knaap te Turijn, ging in 1820 naar Rome, waar zijn vader Piemontees gezant bij het Vaticaan was, schreef daar gloeiend patriottische gedichten, leerde er schilderen, kortom, werd artist, tot ergernis van zijn streng gelovige en aristocratische familie. In 1831 vertrok hij naar Milaan, waar hij de romantici leerde kennen en een dochter van hun groten leider, Manzoni, huwde.
Twaalf jaren lang wijdde hij er zich aan de letteren; in zijn geschriften, romans en vlugschriften, keerde hij zich tegen het euvel der vreemde heerschappij in Italië en beoogde hij het nationaal besef te doen ontwaken. Na 1840 trok de politiek hem steeds meer aan. Hij streed in de eerste onafhankelijkheidsoorlog mede, werd voor Vicenza zwaar gewond; hij vormde na de rampspoedige slag bij Novara (1849) het eerste kabinet onder Victor Emmanuel II, sloot vrede en bleef drie jaar aan het bewind. Hij was het, die in 1850 den pas opkomenden graaf Cavour uitnodigde, tot de regering toe te treden. Toen Cavour in de Kamer (Mei 1852) evenwel grote avances aan de linkerzijde deed, trad d’Azeglio af, doch vormde op ’s konings verzoek een nieuw ministerie, zonder Cavour. In Oct. d.a.v. evenwel trok hij zich uit het politieke leven terug en beval den koning Cavour als zijn opvolger aan, die den nu ambtelozen d’Azeglio geregeld in staatszaken bleef consulteren.
Toen in 1859 de nieuwe oorlog dreigde, werd d’Azeglio op politieke missie naar Parijs en Londen gezonden; terug in Italië, begaf hij zich in Cavour’s opdracht naar de Romagna als koninklijk commissaris, nadat de pauselijke troepen dit gewest hadden verlaten. Begin 1860 benoemde Cavour hem tot gouverneur van Milaan, dat na de slag bij Magenta door de Oostenrijkers was ontruimd. Wegens meningsverschil met de regering over Garibaldi’s Siciliaanse expeditie en de bezetting van het koninkrijk Napels door Piemontese troepen trad hij in Sept. 1860 af. Zijn laatste levensjaren was hij, behalve als Kamerlid, nog slechts als schrijver werkzaam. Toen hij op 15 Jan. 1866 op zijn Villa del Cannero stierf, waren zijn levensherinneringen, I miei ricordi, nog onvoltooid; zij werden een jaar later uitgegeven.D’Azeglio was een zeer aantrekkelijke persoonlijkheid, een volstrekt eerlijk patriot en een edelman op end’ op. Hij was behoedzaam en behoudend, zijn algemene ideeën over Italië’s vrijmaking echter waren foutief en in menig opzicht toonde hij zich in de politiek een sympathiek en goedwillend dilettant. Iets dergelijks geldt van zijn geschriften, althans het zuiver literaire deel er van. Als politiek auteur is hij helder en soms snijdend: zo in zijn Ultimi casi di Romagna (1846), waarin hij tegen het slechte pauselijke bestuur te velde trekt, in I lutti di Lombardia (1848), in L’onore dell’Austria e l’onore d’Italia (1849) tegen de democraten, en in Questioni urgenti (1865) tegen de idee om Rome tot hoofdstad te maken. Daarentegen zijn zijn romans, waarvan de eerste, La disfida di Barletta (1832) om zijn patriottisch motief in de romantische periode zeer populair werd, de volgende, Ettore Fieramosca (1833) en Niccolò de’ Lapi (1841) weinig indruk maakten, door hun tekort aan actie en sloom verloop snel verouderd en alleen nog interessant om de politieke toespelingen tussen de regels. Zijn Scritti politici e letterari zijn posthuum (1872) te Florence uitgegeven.
MR H. VAN DEN BERGH
Lit.: A. Vismara, Bibliografia di M. d’A. (Milano 1878); D. Battesti, Un patriote italien. M. d’A. (diss. Bourges 1913); N. Vaccalluzzo, M. d’Azeglio (Roma 1930); P.
E. Santangelo, M. d’A. politico e moralista (Torino 1937).